Aardrijkskunde in nederland - De aardrijkskundige wetenschap in Nederland kwam op in het begin der nieuwe geschiedenis tegelijk met zoovele andere wetenschappen, die in de Middeleeuwen waren veronachtzaamd. Een opwekking ertoe was de uitbreiding van de kennis van het aardoppervlak, waaraan speciaal door Nederlanders zoo’n werkzaam aandeel is genomen. Hoeveel de Nederlandsche ondememings- en handelsgeest aan de ontdekkingen van de laatste helft der 16e en in ’t begin der 17e eeuw hebben bijgedragen, bewijzen nog de tallooze Hollandsche namen, toen aan nieuw gevonden of onderzochte streken gegeven (b.v. Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland, Kaap Hoorn, enz.; zie voor een en ander: ONTDEKKINGEN). In een land met zooveel practische geografische ervaring, bloeide de geografische wetenschap.
De kartografie kwam tot groote ontwikkeling door de Vlamingen Mercator en Ortelius en de Hollanders Hondius, Jansenius en Blaeu. Plancius ontwikkelde over de Poolgewesten denkbeelden, die in den nieuwsten tijd in velerlei opzicht zijn bevestigd. Lucas Waghenaar stelde een zeemansgids samen, die over geheel Europa werd nagevolgd. Philipp Clüver te Leiden en Bernard Varenius te Amsterdam werden de feitelijke grondleggers der moderne geografie. De 18e eeuw leverde bovenal het werk van Lulofs over wisen natuurkundige aardrijkskunde en het groote verzamelwerk: Tegenwoordige Staat van Nederland, alsook verscheidene uitvoerige stedenbeschrijvingen, (b.v. Wagenaar’s Amsterdam). In ’t begin der 19e eeuw werd de aardrijkskunde van Nederland op goede grondslagen gevestigd door de van rijkswege uitgevoerde driehoeksmetingen en de daardoor verkregen nauwkeurige stafkaarten (zie KARTOGRAFIE). In de 2e helft dier eeuw werd zoowel door het oprichten van aardrijkskundige genootschappen als door ’t aardrijkskundig onderwijs aan middelbare scholen, gymnasia en aan de universiteiten (het eerst aan die van Amsterdam in 1877), de studie der aardrijkskundige wetenschap en de verbreiding daarvan, ten zeerste bevorderd.