(zwierf, heeft gezworven),
1. her en der trekken, dolen: hij heeft lang op zee gezworven; een zwervend leven leiden, zonder vaste woonplaats zijn; doelloos rondlopen: sommige ouders laten hun kinderen maar op de straat —; (fig.) van blik, de gedachten enz.;
2. op onbestemde plaatsen vertoeven: waar heb je vannacht gezworven?, waar ben je zo al geweest?; (van vogels) niet op een bepaalde tijd, ook niet in een bepaalde richting trekken.