Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zuur (scheikunde)

betekenis & definitie

o. (zuren),

1. wat zuur is: ik houd niet van —; (coll.) tafelzuur: een potje —, zure augurkjes, ingelegde vruchten; in het —, in azijn geconserveerd;
2. (chemie) ben. voor de verbindingen die een of meer waterstofionen (protonen; H+) kunnen afsplitsen (e);
3. overmaat aan maagsap (pyrosis); hij heeft het —, oprispingen van maagsap; dat zal hem opbreken, hij zal er de onaangename gevolgen van ondervinden.

(e) De gegeven definitie van een zuur is in 1923 opgesteld door T.M.Lowry en J.N.Brönsted. Een zuur komt hiermee duidelijk te staan tegenover een base (= protonacceptor), terwijl hierdoor tevens elke zuurrest als een base kan worden beschouwd: zo is HAc (azijnzuur) een zuur (HAc + H20 ⇄ H30+ + Ac-); terwijl de zuurrest Aceen base is omdat het een proton kan binden onder vorming van HAc. De zure smaak van zuren wordt ook teweeggebracht door protonen, of eigenlijk door hydronium (H30+). Sterke zuren, als zoutzuur (HCl), zwavelzuur (H2S04), salpeterzuur (HN03) splitsen bij oplossen in water volledig of bijna volledig in waterstofionen (eigenlijk: H30+-ionen) en zuurrestionen, b.v.

H2S04 + 2H20 → 2H30+ + S042-.

Zwakke zuren, als zwavelwaterstof (H2S), koolzuur (H2C03), azijnzuur (CH3COOH) splitsen maar voor een klein gedeelte in ionen; ze brengen dus per molecule minder H30+-ionen in oplossing dan sterke zuren. De meeste organische zuren zijn zwakke zuren. Stoffen die afhankelijk van de omstandigheden zowel protonen kunnen opnemen als afstaan worden amfoteer genoemd, zoals water (→pH).

< >