m. (mv.), samenvattende ben. voor twee klassen parasitair levende platwormen, nl. de Monogenea en de Trematoda (of Digenea).
(e) De Monogenea leven voornamelijk als ectoparasieten en hebben één gastheer; de Trematoda leven voornamelijk endoparasitisch, hebben een ingewikkelde levenscyclus en hebben 2-4 gastheren.
De Monogenea worden aangetroffen op lagere gewervelden, speciaal vissen en amfibieën. Zij zijn alle in het bezit van zuignappen, waarmee zij zich aan de gastheer vasthechten. De mond geeft toegang tot het darmkanaal, dat meestal uit twee takken bestaat. Aan de voorzijde van het lichaam zijn twee afvoergangen van de nieren aanwezig. Polystoma integerrimum is de uitzondering, die in de gastheer leeft, en wel in de urineblaas van kikkers en padden. Het opvallende van deze parasiet is het verregaand synchroon lopen van zijn levenscyclus met die van de gastheer. Zo zijn b.v. op het tijdstip van de copulatie van de kikker ook de eieren van Polystoma rijp, zodat de ei-afzetting van de kikker en van de parasiet in het water gelijktijdig plaatsvinden.
Tot de Trematoda behoren o.a. de→leverbot (Fasciola hepatica), Schistosoma mansoni en S. haematobium (de veroorzakers van schistosomiasis), en Prosthogonimus ovatus, die bij kippen het afnemen van de eierproduktie en het leggen van windeieren veroorzaakt.
De volwassen trematoden leven endoparasitair in voornamelijk gewervelden. De mond is veelal omgeven door een mondzuignap. De darm bestaat uit twee takken. Aan de buikzijde is een buikzuignap aanwezig. Er is maar één excretieopening. De levenscyclus is zeer complex.
De eieren van een volwassen parasiet verlaten de gastheer via faeces, urine of sputum. Deze eieren moeten in het water terechtkomen, waar uit het ei de eerste larvevorm komt, het miracidium. Dit miracidium is bezet met trilharen, en is aan de voorzijde uitgerust met een apicale papil, die voorzien is van penetratieklieren of van een stilet, en dienst doet bij het binnendringen van de eerste gastheer. Eenmaal in de gastheer, meestal een slak, werpt het miracidium zijn trilharen af, en wordt een sporocyste. Deze is langwerpig en bezit nagenoeg geen organen. In de sporocyste bevinden zich kiemballen die zich delen tot nieuwe kiemballen.
Ondertussen beweegt de sporocyste zich door het weefsel van de gastheer voort en richt daar grote schade aan. Uit de kiemballen ontstaan òf nieuwe sporocysten (dochtersporocysten), òf het volgende larvestadium, de rediën. Een redie bezit al een darmkanaal en bevat tevens een geboorteopening, waardoor het volgende larvestadium, dat in de redie gevormd wordt, de cercarie, kan ontsnappen. Ook kunnen er dochterrediën gevormd worden. Uit de dochtersporocysten komen echter nooit rediën. Dit stadium wordt in dat geval overgeslagen.
Rijpe sporocysten kunnen dus of dochtersporocysten, òf rediën, òf cercariën bevatten. De cercariën komen, na een korte periode van rijping, uit de gastheer, en maken een kort vrijzwemmend stadium door. De cercarie bezit een nagenoeg compleet stel organen, en heeft een zeer soortspecifieke vorm. Bij de leverbot leeft de volwassen vorm in de galgangen van schapen, runderen en konijnen. De eieren van de parasiet verlaten de gastheer met de faeces, die in het water terecht moeten komen. Het miracidium zwemt korte tijd in het water rond, waarna het een slak binnendringt.
In de slak vindt de ontwikkeling tot sporocyste, redie en cercarie plaats. De cercariën verlaten de slak en kapselen zich in op waterplanten. Eet nu b.v. een schaap deze besmette waterplanten, dan komt deze ingekapselde cercarie (metacercarie) vrij in de darm en migreert dan via de lichaamsholte naar de galgangen in de lever, alwaar zij uitgroeit. Deze gehele cyclus duurt ca. 5 maanden.