v. (-en),
1. het zetten;
2. (bouwkunde) het in elkaar gedrukt worden of zijn van een samengestelde constructie of constructie-onderdeel door het eigen gewicht en het gewicht dat er nog op komt (e);
3. (kunst) wijze waarop een edelsteen in een sieraad is gezet (e).
(e) BOUWKUNDE. Een pas gemetselde muur b.v. zal (zolang de mortel of metselspecie in de voegen van die muur niet volledig is versteend) iets in elkaar gedrukt worden: zetting. Ook bij een fundering op staal kan zetting ontstaan (van de bodem). Zolang een dergelijke zetting tot een millimeter beperkt blijft en daarbij gelijkmatig plaatsvindt, levert dit geen bezwaren op. Na enkele dagen heeft de muur van de fundering zich gezet en is dan een vast geheel geworden. Hoe sterker de mortel is waarmee de muur gemetseld wordt, des te eerder versteent die en des te minder zetting vindt er plaats. →zetvoeg. KUNST.
De zetting hangt ten nauwste samen met het ontwerp van het sieraad en ook met de te monteren steen. Afhankelijk hiervan wordt een steen →ajour, à→chaton, in een gladde omzetting of in een waterdichte zetting gemonteerd. Doorzichtige, gefacetteerde stenen, zoals briljanten, worden vaak ajour of a chaton gezet, opdat de tint en de schittering zoveel mogelijk uitkomen. De gladde omzetting wordt veel toegepast voor →cabochon geslepen stenen. De waterdichte zetting wordt meestal toegepast voor diamanten in roosslijpsel (een ouderwets slijpsel, waarbij de steen aan de bovenkant gefacetteerd en aan de onderkant vlak is). Op de bodem van de waterdichte zetting wordt een stukje zilverfolie aangebracht dat, doordat het het licht weerkaatst, de schittering van de steen verhoogt.