[Russ.], m., de regionale autonomie en haar organen in Rusland vóór de revolutie (1917), ingesteld in 1867 door Alexander II.
(e) Elk district had een zemstvo, met een provinciale zemstvo als overkoepeling. Vertegenwoordigd waren de landheren, de boeren en de kleine steden; de grote steden vielen buiten de zemstvo. Oorspronkelijk waren de drie groepen gelijkelijk vertegenwoordigd, maar in 1890 kende Alexander in aan de landheren een overheersende positie toe. De zemstvo behartigde het onderwijs, organiseerde de ziekenzorg op het platteland, stichtte inkoopcoöperaties voor de boeren, zorgde voor aanleg en verbetering van wegen en voor invoering van de nieuwste landbouwmethodes.
