o., het (zoute) water van de zee.
(e) In het zeewater zijn zouten opgelost en het bevat veelal sporen van organisch materiaal, welke laatste een rol spelen in de biologische processen die in de zee plaatsvinden. De onderlinge verhouding van de concentraties van de belangrijkste zouten lijkt over heel de wereld nagenoeg constant te zijn, afgezien van gebieden dicht bij kusten. Hierdoor is het mogelijk om het totale zoutgehalte (saliniteit) van het water te bepalen uit meting van het totale gehalte aan chloor (chloriniteit), of via het elektrisch geleidingsvermogen van het zeewater, in een salinometer, waarna omrekening plaats vindt tot saliniteit. De gemiddelde saliniteit is 35 ‰. De meest voorkomende chemische elementen zijn chloor, natrium, magnesium, zwavel, calcium, kalium, broom, koolstof, strontium, boor, silicium en fluor.
De fysische eigenschappen van het zeewater hangen af van saliniteit, temperatuur en druk (diepte waarop het zich bevindt). De dichtheid van het water bepaalt als functie van de diepte in eerste benadering de stabiliteit van de waterkolom en speelt een rol bij de waterbeweging ( →gradiëntstroom). De voortplantingssnelheid van het geluid in zeewater is belangrijk omdat de werking van vele akoestische apparaten er op berust, zoals het →echolood. Warmtegeleidingsvermogen, viscositeit en moleculaire diffusiecoëfficiënt zijn voor zeewater weinig anders dan voor zuiver water, maar meestal worden de processen van warmteen stofoverdracht en wrijving in zee geheel bepaald door de turbulentie toestand van het water en niet door genoemde transport grootheden.
De doorlaatbaarheid van zeewater voor licht is in het algemeen het grootst voor groen-blauw licht. Hoeveel licht er in het water kan doordringen tot een bepaalde diepte hangt sterk af van de helderheid van het water ter plaatse.