m. (mv.), (ook: zeeappels), Echinoidea, een klasse van dieren, behorend tot het fylum stekelhuidigen.
(e) In het algemeen is de lichaamsvorm van zeeëgels die van een bol, aan de onderzijde iets afgeplat. In het midden van dit vlak ligt de mond en aan de top van de bol ligt de anale opening. Het gehele dier is gepantserd met regelmatige, aaneensluitende kalkplaten, die talrijke beweeglijke stekels dragen. Tussen mond en anus zijn op gelijke afstand vijf dubbele rijen van openingen in de schaal, waardoor de ambulacraalvoetjes naar buiten steken. Deze voetjes maken deel uit van het watervaatstelsel (→stekelhuidigen), dat helpt om de voetjes te vullen en uit te stulpen, of te ledigen en in te trekken. Ook de stekels, die met spiertjes aan de schaal verbonden zijn, dienen, juist als een aantal voetjes, voor de voortbeweging; als op stelten kunnen de dieren met deze rondlopen.
Overigens doen de stekels dienst bij de verdediging, voor steun en het grijpen en verplaatsen van voorwerpen. Tussen de stekels bevinden zich talrijke zeer kleine tangetjes (pedicellariën), die dienen om vreemde voorwerpen te verwijderen en voor het vangen van kleine prooien. De dieren voeden zich hoofdzakelijk met zeeplanten en wieren of met detritus (zeeslib met resten van gestorven dieren en planten).
Men onderscheidt regelmatige (vijfstralig symmetrische) zeeëgels en onregelmatige (tweezijdig symmetrische) zeeëgels. De regelmatige zeeëgels (Regularia) krabben wieren van de rotsen met behulp van de zgn. lantaarn van Aristoteles. Deze lantaarn bestaat uit een vijftal samengestelde piramiden, ieder van een lange gebogen tand voorzien. Deze vijf tanden kunnen buiten de mond gebracht worden en kunnen dan fungeren als raspwerktuig. De onregelmatige zeeëgels zijn sterk afgeplatte, hartvormige dieren (b.v. zeeklitten).
De zeeëgels zijn van gescheiden geslacht. Het zijn trage dieren, die in alle zeeën voorkomen, op alle diepten. Aan de Ned.-Belg. kust komt de kleine zeeëgel (Psammechinus miliaris) veel voor, en soms de grote zeeëgel (Echinus esculentus), die in alle zeeën van Noord-Europa voorkomt, behalve in de Oostzee. De wijfjes van vele soorten worden gevangen ter wille van de in de voortplantingstijd sterk ontwikkelde eierstokken die gegeten worden. Sommige zeeëgels hebben op de schaal tussen de stekels een broedruimte. De zeeëgels vormen de soortenrijkste klasse van de stekelhuidigen.