Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

Zaltbommel

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Gelderland, 11,44 km2, 8300 inw., 24 % r.k., 47,5 % n.h., 6 % geref., 4,5 % overige en 18 % g. kerkg.

Van de bevolking werkt 43 % buiten de gemeente. Ter plaatse vormen de dienstensector en de industrie (metaal-, hout-, confectieen grafische industrie, scheepswerf) de belangrijkste bronnen van werkgelegenheid. Zaltbommel is verzorgingscentrum voor de Bommelerwaard. Bezienswaardig zijn de ned.-hervormde Sint-Maartenskerk (14e-18e eeuw), de Gasthuistoren (15e eeuw), het huis van →Maarten van Rossum (16e eeuw), de Waterpoort (15e eeuw) en de oude stadsomwalling. GESCHIEDENIS. Zaltbommel wordt reeds in een oorkonde van 850 vermeld. Eind 10e eeuw schonk keizer Otto in de rechtsmacht in Zaltbommel aan de Utrechtse bisschop Ansfried.

In 1231 kreeg de nederzetting de eerste stadsrechten. Later kwam zij aan Gehe en in het begin van de 14e eeuw kreeg zij het stadsrecht van Zutphen. Zaltbommel, dat reeds in de 10e eeuw marktcentrum was, was in de late middeleeuwen een handelsstad van betekenis en was in de 14e eeuw lid van de Hanze. In 1572 kwam de stad aan Oranje. Na de verovering van ’s-Hertogenbosch (1629) ging Zaltbommel als vesting en handelsstad in betekenis achteruit. LITT. J.H.de Groot, Zaltbommel (1977).

< >