Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wortel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (plantkunde), radix, orgaan van hogere planten (Cormophyta), anatomisch en functioneel te onderscheiden van stengel en blad, waarmee de plant in de voedingsbodem bevestigd is en/of er zijn voedsel uit opneemt; (scherts.) ergens wortel schieten, er heel lang moeten of staan wachten; (fig.) de nieuwere ideeën beginnen ook hier wortel te schieten, dringen ook hier door en krijgen invloed; iets met wortel en tak, met wortel en al uitroeien, radicaal;
2. (fig.) oorzaak, oorsprong of wezen: hebzucht is de wortel van alle kwaad (naar 1 Tim. 6,10);
3. (mv. ook -en) peen;
4. bij vergelijking; de wortel van een tand, een nagel; de wortels van de haren;
5. (taalkunde) woordkern, abstracte grondvorm van een groep verwante woorden, zonder enige toevoeging;
6. (wiskunde) de wortel van een getal, een getal dat, één (vierkantswortel) of meermalen met zichzelf vermenigvuldigd, het eerste getal oplevert (aangeduid door √); m.n. de vierkantswortel: 3 is de wortel van 9, want 3 x 3 = 9.

PLANTKUNDE

In het algemeen is de wortel het onderste gedeelte van een gewas, maar ook luchtwortels, hechtwortels enz. komen voor. Of een orgaan een wortel is, wordt op anatomische gronden bepaald. De wortel is b.v. ongeleed. Gewoonlijk zijn stengel en wortel (althans de hoofdwortel) met elkaar door een overgangszone, de wortelhals, verbonden. Overigens draagt de wortel, zijwortels, wortelvezels en wortelharen.

De wortelharen bevinden zich in een zone, vlak onder de worteltop. De worteltop, die in het midden uit een groeiend weefsel bestaat, draagt een wortelmutsje (calyptra), dat aan de buitenzijde voortdurend afslijt, maar aan de binnenzijde steeds aangroeit.

Het planteëmbryo van de een-en de tweezaadlobbigen (in het zaad) bezit een kiemwortel (aanleg). Deze ontwikkelt zich bij kieming tot een hoofdwortel, die zeer lang kan zijn, of wigvormig kan opzwellen (penwortel) of knolvormig kan worden. Bij de meeste eenzaadlobbigen (Monocotyledones) gaat de kiemwortel spoedig te gronde. Het wortelstelsel van de Monocotyledones bestaat dan tenslotte uit talrijke, even grote zgn. bijwortels, b.v. bij de prei. De wortel is een zeer veelvormig orgaan: de wijze en mate van vertakking van het wortelstelsel is karakteristiek voor vele plantengroepen, terwijl de geaardheid van de bodem en aanen afwezigheid van concurrenten invloed op de vorm en afmetingen van het wortelstelsel hebben. De wortel is allereerst een hechtorgaan ter verankering van de plant in de bodem, maar evenzeer staat zijn functie als inlaat voor bodemwater en daarin opgeloste stoffen, die voor het planteleven onontbeerlijk zijn, op de voorgrond.

Soms fungeert de wortel al dan niet knolvormig opgezwollen als opslagplaats voor reservevoedsel (overwinteringsorgaan). De wortel brengt geen knoppen voort. Andere bijzondere wortels zijn b.v. luchtwortels, die boven het aardoppervlak (b.v. aan takken) uit de stengelknoppen te voorschijn komen en vrij in de lucht hangen. Deze luchtwortels bereiken niet zelden de bodem en dringen daarin zoals gewone wortels door. Zij worden dan tot steunwortels, stutten onder horizontale takken (Ficus), of steltwortels (Mangrove, Pandanus). Bij Orchidaceae zijn luchtwortels, die zich als witte ‘stengels’ voordoen, welbekend.

De witte kleur is te wijten aan een luchthoudende mantel van vocht-vasthoudende cellen. Ook treft men hier soms groene, afgeplatte wortels aan, die als bladeren fungeren (zij bezitten chlorofyl). Klimop bezit wortels, die als bossen grote borstels met hechtschijf op de punt, aan de stengel verschijnen en die tegen ruwe oppervlakken blijven kleven (hechtwortels). Tropische Araceae hebben niet zelden aan de klimmende stengel wortels die steuntakken omringen en zo de stengel in staat stellen omhoog te komen. Zijwortels uit de stengel, die aanvankelijk als luchtwortels kunnen gelden, sterven aan de top af, zodanig dat de blijvende rest een scherpe punt overhoudt (worteldoorns) bij sommige tropische planten. Parasieten (b.v. maretak) beschikken dikwijls over wortels die de stengel (of wortels) van de waardplant binnendringen en hem daarna voedselstoffen ontnemen (boor-of zuigwortels: ‘haustoria’).

Een goed voorbeeld van een met de groeiplaats harmoniërend wortelstelsel levert Sonneratia. In het zilte slik liggen lange, dikke, horizontale ‘kabelwortels’; naar de diepte gericht heeft de boom tevens ankerwortels. De kabelwortel draagt reeksen omhoog gerichte, rechte of geknikte kniewortels, de zgn. ademwortels, die boven slik en water uitsteken en bijdragen tot de zuurstofvoorziening van het wortelstelsel. Deze ademwortels dragen in het gedeelte dat door het slib bedekt is vele fijne, horizontaal gerichte, voedselwortels, die water en mineralen opnemen. Cryptocoryne-soorten hebben behalve dikke, witte gladde wortels, tevens vuilwitte, dwarsgerimpelde ‘trekwortels’. Trekwortels komen ook voor bij vele Iridaceae (b.v.

Crocus) en Amaryllidaceae. Het zijn aanvankelijk gladde wortels, maar zij krimpen samen, waardoor de buitenlaag rimpelt en de wortels zich sterk verkorten; zij trekken daardoor de bol of knol tot op de juiste diepte omlaag in de bodem. In de tropen hebben bosbomen niet zelden horizontaal aan de oppervlakte verlopende wortels met een hoge scherpe kam, die boven de grond uitsteekt (kamwortels, b.v. Xylocarpus). Algemener nog komt de plankwortel voor, die als een steunbeer een vlakke vleugelachtige verbinding vormt tussen de rechtopstaande stam en de voornaamste wortels. Deze plankwortels functioneren als tuien (staan onder trekspanning). endodermis, stele, vaatbundel.

TAALKUNDE

In de Indo-europese historische vergelijkende taalkunde pleegt men aan te nemen dat het woord uit drie elementen bestaat: een uitgang, een suffix en een wortel, waarbij de wortel dat deel is dat de centrale betekenis van het woord draagt. Zo heeft de wortel -amin Franse woorden als amitié, amour en amateur de betekenis van ‘liefhebben’, die in de vorm van aimook voorkomt in het werkwoord aimer. In de Semitische talen wordt echter onder wortel verstaan de medeklinkerstructuur die aan bepaalde series van woorden gemeenschappelijk is. Zo spreekt men in het Arabisch van de wortel f-r-k, die voorkomt in een serie woorden die alle op enigerlei wijze de betekenis ‘scheiden’ hebben, b.v. faraka, hij heeft gescheiden, firàkun, afscheiding, farkun, scheiding, mafrùkun, afgescheiden.

WISKUNDE

Onder de wortel uit een positief getal a verstaat men het positief getal b waarvan de tweede macht (het kwadraat) gelijk is aan a; notatie: √a. B.v. √ 25 = 5, want 52 = 25. De wortel uit een negatief getal is een imaginair getal, b.v. √—25 = 5 i. De zo gedefinieerde wortel is de tweedemachtswortel of vierkantswortel. Zo spreekt men ook van de derdemachtswortel, de ne machtswortel uit een getal a, d.i. het getal waarvan de derde macht, de ne macht gelijk is aan a; notatie: 3√a,.... n√a.

B.v. 3√8 = 2, want 23 = 8; 4√81 = 3, want 34 = 81. Het symbool √ heet wortelteken; in 3√ a heet het getal 3 de wortelexponent. Het symbool √ komt het eerst voor in de eerste helft van de 16e eeuw, bij de Duitse cossisten zoals Riese, Rudolff, Stifel. De bewerking die dient om de getalwaarde van de wortel uit een getal te vinden of te benaderen heet worteltrekking. Indien het getal a niet het kwadraat is van een rationaal getal is √a irrationaal, b.v. √2, √3. De gewone worteltrekking levert in dit geval de benadering van de wortel in een oneindig voortlopende tiendelige breuk, b.v. √2 = 1,41421..., √3 = 1,73205....

De Grieken moeten middelen gekend hebben om een vierkantswortel te berekenen, omdat Archimedes in zijn berekening van jr geregeld wortels moest vinden. Door het gebruik van de logaritmentafel en elektronische rekenmachinetjes wordt de gewone worteltrekking weinig meer toegepast.

< >