m. (-s), een als woning ingerichte wagen.
In Nederland zijn de voorschriften betreffende inrichting en gebruik van woonwagens en woonschepen vastgelegd in de Wet op de Woonwagens en Woonschepen van 26.7.1918, nadien gewijzigd. Voor het gebruik daarvan als woning is een vergunning nodig van de commissaris van de koningin. De vergunning is slechts geldig voor drie jaar en moet daarna opnieuw worden aangevraagd. Een verleende vergunning kan worden ingetrokken. De gemeenteraden zijn bevoegd bepalingen vast te stellen betreffende de plaats die woonwagens en woonschepen bij verblijf binnen de gemeente moeten innemen.
In België wordt de juridische situatie voor nomaden, meer bepaald wat het pleisteren betreft, nog steeds beheerst door het decreet van 14.12.1790 en de wetten van 16 en 24.8.1790, al of niet gecombineerd met art. 78 van de Gemeentewet van 1838. Bij circulaires van 5.10.1972 en 21.2.1975 heeft de minister van Binnenlandse Zaken aan de gemeentebesturen gevraagd aan de woonwagenbevolking faciliteiten te verlenen waardoor het haar mogelijk is gedurende een bepaalde tijd ongestoord op terreinen te verwijlen die als verblijf kunnen dienen. Op 13.11.1975 werd een wetsvoorstel in de Senaat ingediend tot regeling van het stationeren en het verblijf van de nomaden in België, waarbij de verplichting ter zake tussen de provincies en de gemeenten wordt verdeeld. Het probleem wacht nog steeds op een definitieve oplossing.