v.,
1. het nietsdoen, niet ingrijpen;
2. het werkloos-zijn;
3. (als maatschappelijk verschijnsel) de toestand dat en de mate waarin er werklozen zijn; m.n. de toestand dat er veel werklozen zijn.
Werkloosheid kan uit twee oorzaken voortvloeien. Op een gebrekkig georganiseerde arbeidsmarkt kan werkloosheid ontstaan omdat werkzoekenden en werkgevers niet voldoende met elkaar in contact kunnen treden. Verder kan er een discrepantie zijn tussen vraag en aanbod. Er kan hierbij sprake zijn van wrijvings-, seizoenwerkloosheid, conjuncturele en structurele werkloosheid. Frictie of wrijvingswerkloosheid en seizoenwerkloosheid zijn min of meer normale vormen van werkloosheid, die steeds voorkomen.
Wrijvingswerkloosheid vloeit voort uit het feit dat de eenheden die het arbeidsaanbod uitmaken niet volledig homogeen en mobiel zijn. Bij de voortdurend plaatsvindende herverdeling van arbeidskrachten is dan ook een zekere mate van werkloosheid onvermijdelijk. De betrokken werklozen zijn niet in staat eventueel openstaande betrekkingen in te nemen, doordat zij niet de vereiste bekwaamheden bezitten of niet in de juiste streek wonen. Ook bemiddelingstechnische problemen kunnen tot de wrijvingswerkloosheid bij dragen. Seizoenwerkloosheid hangt samen met het verschijnsel dat in bepaalde bedrijfstakken in het ene jaargetijde minder werkgelegenheid is dan in het andere, b.v. in de landbouw, enkele landbouwindustrieën en in de bouwnijverheid. Gezamenlijk kunnen wrijvings-en seizoenwerkloosheid slechts leiden tot een werkloosheidspercentage van ca. 3 % van de beroepsbevolking. Is het werkloosheidspercentage in feite groter, dan is het waarschijnlijk dat conjuncturele of structurele verschijnselen hieraan ten grondslag liggen.
Conjuncturele werkloosheid is een van de voornaamste kenmerken van een depressie en is, globaal gesproken, te wijten aan het tekortschieten van de totale bestedingen. De oorzaak kan van geval tot geval verschillen, waarmee men rekening moet houden bij het treffen van maatregelen ( werkgelegenheidspolitiek). In landen als Nederland en België zijn, wegens de grote afhankelijkheid van het buitenland, de cyclische fluctuaties van de economische activiteit en dus ook de vraag naar arbeidskrachten, nauw met de uitvoer verbonden. De na-oorlogse economie heeft geleid tot een zeer grote conjunctuurgevoeligheid van de arbeidsmarkt.
Structurele werkloosheid ontstaat wanneer de maatschappelijke organisatie niet in staat is zich aan te passen aan aard en hoeveelheid van de beschikbare arbeidskrachten. Er bestaat dan een wanverhouding tussen de beschikbare hoeveelheid arbeid en de complementaire produktiefactoren kapitaal en/of land in de vorm van een arbeidsoverschot. Deze vorm van werkloosheid doet zich m.n. voor in de ontwikkelingslanden, waar de beschikbare hoeveelheid kapitaalgoederen tekortschiet om de totale beroepsbevolking produktief te werk te stellen. Men ziet dan vaak dat een groot deel van de bevolking een uitzichtloos bestaan heeft in de landbouw en daarin onvoldoende produktief werk verricht: zgn. verborgen werkloosheid. Andere vormen van verborgen werkloosheid zijn oneigenlijke opname van werknemers in het ambtenarenapparaat of in de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Die vindt men dikwijls in zgn. probleemgebieden van meer ontwikkelde landen, m.n. als daar sprake is van een sterke bevolkingsgroei en een onvoldoende industrie-uitbreiding.
Dit is de zgn. regionale werkloosheid die ontstaat uit de onregelmatige verdeling van de bevolking over het grondgebied en de uiteenlopende demografische en economische ontwikkeling in de verschillende streken. Men kent ook technologische werkloosheid, die uit de technische ontwikkeling voortkomt en blijvend van karakter is, tenzij de werkloos geworden arbeiders voor andere arbeidstaken worden omgeschoold. Directe oorzaak is hier veelal de grotere groei van de produktiviteit ten opzichte van de afzet. Een klassiek voorbeeld van een sector waar voortdurend technologische werkloosheid dreigt is de landbouw. Nagenoeg overal ter wereld is op grond hiervan een trek waarneembaar van het platteland naar de steden. Geleidelijk is de werkgelegenheidspolitiek in de meeste landen een van de voornaamste onderdelen van de economische politiek geworden. Ook heeft de overheid middels de conjunctuurpolitiek en industrialisatie een actieve rol te vervuilen.
Litt. F. Hartog, Onze welvaartsstaat (1969); F. Hartog, Grondslagen der econ. politiek (1970); A. Nentjes, De verschillende vormen van werkloosheid in Nederland (in: Econ.-Statist. Berichten, 1972); Werkgelegenheidsnummer van De Economist (1976); Maken wij er werk van?, uitg.
Wetensch. Raad v. h. Regeringsbeleid (1977); J.E. Andriessen e.a., Economie in theorie en praktijk (2 dln., 6e dr. 1979).