Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wereldbeeld

betekenis & definitie

o., voorstelling die mensen zich gevormd hebben omtrent de werkelijkheid van de wereld.

FILOSOFIE

In een wereldbeeld probeert de mens het geheel van de hem bekende verschijnselen samen te vatten en zijn plaats en taak in dit geheel aan te geven. In de geschiedenis van de mensheid domineerde oorspronkelijk het magische, mythische en religieuze wereldbeeld. Reeds in de oudheid probeerden Griekse filosofen en wetenschappers zich hiervan te bevrijden. Een krachtige stoot om te pogen een wetenschappelijk wereldbeeld te ontwerpen werd ondernomen in de renaissance en volgende tijden, overigens al voorbereid in de late middeleeuwen (kosmogonie). De doorstoot naar een wetenschappelijk wereldbeeld werd in hoofdzaak bemoeilijkt door twee feiten.

1. In de eerste plaats nam men een vaste kosmische orde aan. Men meende namelijk dat men zijn wetenschappelijk wereldbeeld kon opbouwen met behulp van een gering aantal entiteiten (resp. hypothesen). Daaruit volgde een onderschatting van het empirisch onderzoek. Men meende te spoedig na enkele experimenten en observaties er te zijn en dan zuiver logisch of wiskundig verder te kunnen redeneren. Het heeft tot diep in de 20e eeuw geduurd voordat men genoegen nam met een principieel onvoltooid wetenschappelijk wereldbeeld, omdat de wereld nu eenmaal te gecompliceerd is om haar wetenschappelijk volledig te kunnen ordenen.
2. In de tweede plaats werd de doorstoot bemoeilijkt, doordat men een metafysisch wereldbeeld in de plaats van het verlaten mythische en religieuze stelde. De aanhangers van een metafysisch wereldbeeld gaan ervan uit dat men pas dan wetenschappelijk te werk kan gaan, wanneer men tevoren de laatste elementen van de werkelijkheid heeft ontdekt. Het verschil kan men goed zien aan het onderscheid tussen Galilei en Descartes. Descartes meende dat men niet eerder over de wetten van b.v. de zwaartekracht kon praten, voordat men precies (metafysisch) bepaald had wat de zwaartekracht is. Galilei meende daarentegen dat het mogelijk is op grond van experimenten wetten over val en worp op te stellen, zonder precies te weten wat de zwaartekracht eigenlijk is. Galilei streefde er dus reeds naar het begrip zwaartekracht te operationaliseren.

In de loop van de geschiedenis heeft Galilei gelijk gekregen. Men weet nog steeds niet wat de zwaartekracht is, maar men kan er wel mee werken. Hetzelfde kan men doen met vele wetenschappelijke begrippen en hypothesen. Zonder deze tot hun laatste diepste metafysische grond te kunnen doorschouwen, is men wel in staat ermee te werken. Dat Galilei echter tegenover Descartes gelijk gekregen heeft, ligt niet voor de hand. Pas na moeizame worstelingen heeft de mensheid geleerd met voorlaatste verklaringen genoegen te nemen, omdat gebleken is dat men voor de opbouw van zijn wetenschappelijke stelsels een metafysische fundering niet nodig heeft.

Wel kunnen volgens sommige onderzoekers metafysische of religieuze wereldbeschouwingen van nut zijn voor het vinden of uitdenken van te toetsen hypothesen, die dan echter in de wetenschappen - vrij van elke vorm van metafysica en religie - kunnen worden gecontroleerd. Naast een wetenschappelijk wereldbeeld blijft er alleszins plaats voor religieuze en metafysische wereldbeschouwingen.

Vanaf de 19e eeuw groeide m.n. het besef dat ieder mens onherroepelijk een spontane wereldbeschouwing heeft, die grondig bepaald is door de eigen persoonlijkheid en het cultureel klimaat waarin men leeft. Een filosofische of, meer bepaald, metafysische wereldbeschouwing is dan niets anders dan een poging om op een coherente wijze deze spontane wereldbeschouwing te expliciteren. De diversiteit van metafysische en andere wereldbeschouwingen wordt dan niet meer als een tekort ervaren, maar als de uitdrukking van de veelvuldige aspecten van het leven in al zijn rijkdom. Een filosofie van de wereldbeschouwingen heeft dan tot taak de diverse typen van wereldbeeld te analyseren en met elkaar te confronteren. Een belangrijke bijdrage tot zo’n filosofie van de wereldbeschouwingen werd geleverd door W. Dilthey en later door M.

Scheler en K. Jaspers.

LITT. E.J. Dijksterhuis, Val en worp. Een bijdrage tot de geschiedenis der mechanica van Aristoteles tot Newton (1924); E.J. Dijksterhuis, De mechanisering van het wereldbeeld (1950); P. van der Hoeven, Galileï (1966); H. Rohrbach, Naturwissenschaft, Weltbild, Glaube (1970); P. van der Hoeven, Descartes (1972).

GESCHIEDENIS

Kennis van kosmos en wereld hangt ten nauwste samen met de idee omtrent de plaats van volk en individu in het aardse en hemelse systeem. Geografie, natuurkunde, etnologie, kosmologie en religie dragen elk tot het wereldbeeld bij. Een magisch wereldbeeld is een poging om wereldbeeld bij gebrek aan systematische exploratie en rationele kennis de onveiligheid van de eigen cultuur in het kosmische en aardse verband ‘in te dammen’. In dit wereldbeeld past ook de mythe als poging tot het naderbij brengen en daardoor beheersen van de chaos en het zin geven aan het menselijke lot in de geschiedenis.

De oude Grieken stelden zich hun wereld voor als de bewoonbare aarde te midden van zee en chaos. Alexander de Grote verlegde met zijn veldtochten de grens oostwaarts. Van Spanje tot Indië reikte de oikoumene (Gr., de bewoonde wereld). Daarbuiten werd een tweetal koudezones gedacht, een onleefbare equatoriale zone, bijzondere eilanden, zoals het Atlantis van Platoon, en voorts grensgebieden met reuzenmensen. De Grieken hebben door hun denkers en astronomen de magische omhulling van de oikoumene trachten op te rollen. Eratosthenes, Hipparchos en Ptolemaios ontwierpen een systeem van lengteen breedtegraden, probeerden de omtrek van de aarde te berekenen en legden door handboeken voor zeelieden en door geografische en astronomische werken de grondslag voor de verkenning van de aarde (zie Azië, ONTDEKKINGSGEschiedenis).

In de vroegmiddeleeuwse voorstelling raakte dit wereldbeeld op de achtergrond. Het centrum van de wereld werd gevormd door Jeruzalem, waar de Verlosser de duivel had verpletterd. Strijd tegen de Saracenen en Moren was gerechtvaardigd om vanuit het verloste middelpunt de verdreven christenen te verenigen. Roger Bacon had al in 1250 de inzichten van Ptolemaios geïntroduceerd. Door Pierre d’Ailly werden deze via zijn Inmago mundi gemeengoed bij Genuese, Florentijnse en Portugese kartografen en geletterden (o.a. Columbus).

In de renaissance herleefde het middeleeuwse paradijsverlangen. De ontdekkingsreizen boden zowel de mogelijkheid om het eigen machtsbereik te vergroten alsook de kans op utopisering (utopie) van de oude kosmos (Thomas Morus, Campanella, Bacon). De 16e eeuw beleefde door boekdrukkunst en reisverslagen een verruiming en een realistischer worden van het wereldbeeld: de vier continenten, waar ca.150 v. C. Krates van Mallos van droomde, verschenen als te bereizen gebieden in het bewustzijn. Exploratiedrang en zucht naar kennis (meer en meer in empirisch-rationele vorm gegoten) wedijverden met missioneringsdrift èn hebzucht.

In de beschouwing van de niet-westerse mens en cultuur streden allerlei stromingen om de voorrang: behalve als barbaren en heidenen werden de nieuw-ontdekte anderen ook wel als gelijkwaardigen of als ‘edele wilden’ afgeschilderd. De stemmen van Las Casas (16e eeuw) en Du Tertre (17e eeuw) kregen na 1750 bij J.J. Rousseau en G.T. Raynal zoveel volume, dat een anders beschouwen van de niet-westerse maatschappij er een reële mogelijkheid door werd (kolonialisme). Anderzijds versterkte de technologische vooruitgang die het Westen in die tijd doormaakte, de gevoelens van superioriteit tegenover de inferieure en onbeschaafde volkeren. De ontdekking van de buiten-Europese wereld, de ontwikkeling van de natuurwetenschappen (Newton) en de doorbraak van rationalistische filosofieën in het Westen veranderden daar bovendien het wereldbeeld: de beheersing van wereld en kosmos leek binnen bereik gekomen: deze mechanisering van het wereldbeeld doet de afstand tot het magisch-mythische wereldbeeld en dat van de niet-westerse volken toenemen.

Na 1880 bood de groeiende techniek de westerse naties een aantal vaardigheden om hun beschavingsdrang voort te zetten. De koloniale doctrine vermengde zich met missionaire en opvoedende elementen (imperialisme). Desondanks riep het een tegenaanval op: van internationale juristen, van marxisten, van nationale groepen in de kolonisatiegebieden en van culturele antropologen. Tot de Tweede Wereldoorlog leken er kansen te bestaan om het moderniseringsproces van de ‘chaos’ onder leiding van Europa te laten voltooien. Doch na 1945 brokkelde de Europese politieke macht af. In het westerse wereldbeeld begon de strategie een rol tot in de kosmische ruimte (ruimtevaart) te spelen.

De beschavingsdrang kreeg steun van internationale organen (ontwikkelingshulp). Hoewel de dekolonisatie gepaard ging met anti-westers nationalisme en vaak met opleving van de inheemse culturen, lijken het proces van opname van de niet-westerse volken in de westerse cultuur en daarmee de uitbreiding van het westerse wereldbeeld onstuitbaar.

LITT. A. Bettex, Welten der Entdecker (1960); P.H. Pott, Naar wijder horizon (1962); J.L. Fairbank, The Chinese world order (1963); C.L. Sanford, The quest for paradise (1965); D.R.

Howard, The three temptations. Medieval man in search of the world (1966); H. Rohrbach, Naturwissenschaft, Weltbild, Glaube (1970).

< >