I. bn. (meer welkom, meest welkom),
1. gelegen komend, wiens komst aangenaam is: iemand heten, hem bij zijn aankomst begroeten; een welkome gast;
2. aangenaam, wat men graag ontvangt: iets welkom heten, met genoegen ontvangen;
II. tw., uitroep van begroeting: welkom thuis!; m. zn. o., (begroeting) iemand het welkom toeroepen; onthaal.