(trok weg, heeft en is weggetrokken),
1. trekkend elders brengen: een grendel wegtrekken; naar zich toe halen, wegnemen: zijn hand wegtrekken;
2. zich naar elders begeven: de soldaten trekken weg; wegdrijven: het onweer is weggetrokken;
3. bleek worden: hij trok helemaal weg.