m. (-en), kunstmaan uitgerust met instrumenten voor het verrichten van waarnemingen van de aardatmosfeer.
Naar gelang de baan die de weersatelliet om de aarde aflegt, onderscheidt men polaire (langs of over de pool lopende) en geostationaire (steeds boven een zelfde punt op de evenaar staande) weersatellieten. De lancering van de eerste weersatelliet vond plaats in de VS (1.4.1960). Sindsdien zijn tientallen weersatellieten van verschillende typen gelanceerd, merendeels polaire. De eerste door de VS gelanceerde weersatellieten waren van het type Tiros. Tiros 8 kreeg een camera mee, waarvan de beelden direct uitgezonden konden worden (automatic picture transmission, APT-systeem). Na Tiros 10 volgden in 1966 satellieten van het type Essa (hoogte ca. 1459 km, omlooptijd bijna 2 uur).
Daarna in de jaren zeventig de NOAA-satellieten. Deze dienden zowel voor het maken van wolkenopnamen als voor meting van het verticale temperatuurprofiel van de atmosfeer. In 1978 werd de eerste polaire weersatelliet van het type Tiros N gelanceerd voor nauwkeuriger metingen in de atmosfeer. Door de USSR werd sinds 1966 een aantal weersatellieten in de Kosmosserie gelanceerd. Zij werden gevolgd door de Meteor-weersatelliet. De eerste door de VS gelanceerde geostationaire weersatellieten waren ATS 1 en ATS 3 (applications technology satellite).
Zij dienden als communicatieen als weersatelliet. Verder zijn er nog een Japanse en een Europese geostationaire weersatelliet. Een Russische wordt nog gelanceerd. Met deze bezetting kunnen alle weersontwikkelingen in de aardse atmosfeer tot ca. 55° NBr. en 55° ZBr. voortdurend worden gevolgd. Enkele polaire weersatellieten zorgen voor aanvullende waarnemingen.
De volgende elementen worden vanuit weersatellieten voor dagelijks routinegebruik waargenomen:
1. de bewolkingstoestand;
2. de temperatuur van de wolkentoppen;
3. de temperatuur van aarde en zeeoppervlak in onbewolkte gebieden;
4. het verticale temperatuurverloop in de atmosfeer;
5. de verticale verdeling van waterdamp in de atmosfeer;
6. de plaats van neerslaggebieden en intensiteit van de neerslag (nog niet operationeel).
Verder worden nog waargenomen de albedo en de warmtestraling van de aarde. De opnamen van de bewolking maken een nauwkeuriger analyse van de weerssituatie mogelijk en dragen daardoor bij tot verbetering van de weersverwachtingen. Ook kunnen op basis van deze opnamen de waarschuwingen voor gevaarlijke weersomstandigheden worden verbeterd (alle tropische cyclonen worden in hun ontwikkeling gevolgd).