m. (-s), ballon die gebruikt wordt voor het doen van metingen in de dampkring.
Voor het meten van temperatuur, luchtdruk en vochtigheid wordt een radiosonde aan de weerballon bevestigd. Door de ballon met een kijker of met radar te volgen, kan men de wind op de verschillende hoogten berekenen. De voor deze doeleinden gebruikte ballonnen stijgen tot hoogten van 30—40 km, waar ze uit elkaar springen. Een ballon die alleen voor de windmeting gebruikt wordt, wordt een loodsballon genoemd.
Om langere tijd metingen in de atmosfeer te kunnen verrichten, heeft men overdruk ballonnen ontworpen. De overdruk wordt zo groot gekozen dat de ballon bij een bepaalde luchtdruk blijft zweven. Hij zweeft dan steeds in hetzelfde drukvlak. Experimenten hebben aangetoond dat de ballonnen in de lagere niveaus (500 mbar, 5-6 km) niet lang op de gewenste hoogte blijven vanwege ijsafzetting in wolken. Ballonnen op grotere hoogte bleken echter meer dan een maand lang op hetzelfde drukniveau te kunnen blijven zweven.