v./m. (g. mv.),
1. het heersen en doen blijken van overvloed; overdaad, luxe: in weelde leven; zij doet dat niet uit weelde, de nood dwingt er haar toe; ook: iets erg aangenaams, iets bijzonders: de weelde van een warm bad; een ongekende weelde; dat zou geen weelde zijn, is niet overbodig, zeer nodig;
2. grote hoeveelheid (met gedachte aan pracht), rijkdom: een weelde van bloemen;
3. gelukzaligheid, gelukkige stemming.