Anton, Oostenrijks componist, *3.12.1883 Wenen, ♰(door een verdwaalde Amerikaanse kogel) 15.9.1945 Mittersill. Webern studeerde muziekwetenschap bij G.
Adler en compositie bij A.Schönberg. Hij behoorde met A.Berg tot Schönbergs belangrijkste leerlingen. In 1906 promoveerde hij op de uitgave van Choralis Constantinus II van H. Isaac. Vanaf 1922 werkte hij als dirigent te Wenen tot hij in de jaren dertig door de nazi’s werd gedwongen zijn functies neer te leggen. Ook werd het toen verboden Weberns muziek uit te voeren.Webern behoort tot de radicaalste muziekvernieuwers uit de eerste helft van de 20e eeuw. Zijn muziek is tegelijk uiterste consequentie van de laatromantiek èn klank geworden ontkenning van het daarin gewortelde expressionisme. Kenmerkend is zijn streven naar uiterste concentratie in expressie en vormgeving. Een voorbeeld hiervan vormen de Fünf Orchesterstücke (1911-13), waarvan het vierde stuk slechts ca. 20 s duurt. Webern had een voorkeur voor het componeren van liederen. De vroegste voorbeelden van dodekafonie in zijn werk vormen Drei Volkstexte (1924) en Kinderstück (1924; voor piano).
Met het strijktrio (1926—27) en de symfonie (1927—28) verwijderde Webern zich van Schönberg, zowel in structureel als in esthetisch opzicht, door consequenter dan laatstgenoemde de twaalftoontechniek toe te passen. Na de Tweede Wereldoorlog werd Weberns werk herontdekt. Het oefende grote invloed uit op m.n. de componisten die in hun werken de serietechniek toepasten. Composities: Sechs Orchesterstücke (1909), Fünf Satze für Streichquartett (1909), Sechs Bagatellen (1911—13), Quartett 30; voor viool, klarinet, tenorsaxofoon en piano), Konzert für neun Instrumente (1931—34), Variationen (1935—36; voor piano), Streichquartett (1936—38), Variationen (1940; voor orkest), 2 cantates, liederen.LITT. W.Reich (red.); A.Webern (1961); F.Wildgans, A.Webern (1967); W.Kolneder, A.Webern (1974); H.Moldenhauer en R.Moldenhauer, A. Webern (1979).