m. (-len), plaats in een rivier of beek waar het water, door een steil verval, verticaal of vrijwel verticaal naar beneden stort; (fig.) een waterval van woorden.
Watervallen kunnen primair zijn, b.v. waar de rivier in haar bedding een hardere laag ontmoet, waardoor de uitslijping vertraagd wordt ten opzichte van de loop stroomop-en afwaarts of langs tektonisch bepaalde vervalknikken; en secundair, wanneer een later opkomende hindernis, b.v. een bergstorting, lavastroom of kalktufvorming (travertijn) de normale afstroming belet. De Niagarawaterval is veroorzaakt door de diepere ligging van het Ontariomeer ten opzichte van het Eriemeer, maar ook door de ligging van de harde Niagarakalk boven zachter gesteente, zodat de eerste voortdurend ondermijnd wordt. In vroeger sterk vergletsjerde hooggebergten, zoals de Alpen, ziet men dat zijbeken de hoofdrivier in watervallen bereiken (Gasteiner Ache), dat de zijrivieren een trede in hun lengteprofiel in de vorm van een waterval overwinnen (Krimmlwaterval), of dat zij naast hun vroegere bedding stromen en zich zodoende in een bank van hard gesteente moeten insnijden (Rijn bij Schaffhausen). In tropische gebieden blijven watervallen lang bestaan, omdat het rivierwater het gesteente, bij gebrek aan grover puin, nauwelijks aantast. Het achteruitwijken van de watervallen is het gevolg van zeer uiteenlopende mechanismen. Ondermijning komt veelvuldig voor, afslijping van de bovenrand is zeldzaam. De overgang van watervallen naar stroomversnellingen is geleidelijk, soms wordt een stroomversnelling bij hoogwater tot een waterval bij laagwater.