Ned. schrijver, * 14.9.1910 Maastricht. Van der Wal studeerde psychologie te Amsterdam.
Hij schreef een groot aantal romans en novellen en het essay Over de poëzie en over de gedichten der jongeren (1945). Hij specialiseerde zich op het gebied van de grafologie, waarover hij een aantal werken publiceerde. Voorts maakte hij een aantal vertalingen van o.a. Kästner, Stifter, Tsjechov en Tolstój. Werken: romans en novellen: Ambtenaren (1933), Jacht op het noodlot (1939), Vreemdelingen (1939), Ontmoetingen (1941), Koert (1941), De haat (1945), De tijger (1952), Zonder theater (1953), Dag der glorie (1953), Waterloze wolken (1955), Mag ik een eend stropen (1960), De geur van jasmijn (1962); over grafologie: (met H. Bodak) Schuinschrift of blokschrift (1941), De mens en zijn handschrift (1947), Practische handschriftkunde (1949).