ondiepe, bij eb deels droogvallende zee voor de kust van het vasteland van Nederland, de BRD en Denemarken, van Den Helder tot Esbjerg, van de Noordzee afgeschermd door de waddeneilanden. De Waddenzee bevat enigszins brak water (saliniteit: 16—34‰, dat in volumieke massa lichter is dan het met de vloedstroom binnendringende Noordzeewater.
Bij eb verlaat het afstromende water via geulen en prielen het gebied. Naar enkele eilanden is scheepvaart alleen mogelijk bij vloed via deze geulen. De zee, die een kraamkamer is voor vele vissoorten, wordt vooral bevist op garnalen en mosselen.Het Ned. deel van de Waddenzee valt direct onder rijksbestuur, maar het is de bedoeling het gebied in te delen bij de prov. Groningen, Friesland en Noord-Holland. Plannen tot afsluiting van de zeegaten en inpoldering heeft men opgegeven. Ook is er grote oppositie bij de Ned. bevolking tegen exploratie van de bodem ter vaststelling van aardgasen aardolievoorkomens. Door de geïndustrialiseerde grensgebieden wordt de kwaliteit van het water door vuilafvoer bedreigd.
LITT. J. Abrahamse e.a., Het waddenboek (1964); J. Abrahamse en D. Westland, Wadden, zee en land (1968); J. van de Kam, Op de grens van land en zee (1969); J. Kramer e.a., Zwervend over de wadden (1972); D. Eisma en L. den Engelse, Het Ned. waddengebied (1974).