1. betekenis die iets heeft in het materiële verkeer: een pakket met aangegeven waarde, v.; constante waarde, v., waarde in geld op heden met verrekening van interest; bedrag (b.v. van een wisselbrief): waarde, v. ontvangen, waarde, v. genoten, waarde, v. in rekening; voorwerpen van waarde, v.; de waarde, v. van een kunstwerk; innerlijke waarde, v. (ook het gehalte aan fijn goud of zilver);
2. betekenis die iets heeft in het ideële verkeer: iemand op de juiste waarde, v. schatten; ieder in zijn waarde, v. laten, op niemand iets afdingen; in waarde, v. houden; in ere, met het nodige respect behandelen; waarde, v. aan iets hechten; van nul en gener waarde, v., nietig; (muziek) waarde, v. van een noot, de tijdduur aan haar toegekend.
ECONOMIE
Men maakt in de eerste plaats onderscheid tussen gebruikswaarde en de ruilwaarde en vervolgens tussen subjectieve en objectieve waarde. Het eerste verschil, dat reeds bij de economen uit de Klassieke School bekend was, houdt in dat de betekenis van een goed, bestemd voor gebruik, een andere is dan die van hetzelfde goed, bestemd voor ruil. Het tweede onderscheid, dat er de nadruk op legt dat de samenleving in haar geheel een goed anders waardeert dan het afzonderlijke individu, kwam pas na het optreden van de Oostenrijkse School (ca. 1870) naar voren. Op basis van deze dubbele onderscheiding zijn vier begrippen te ontwikkelen, waarvan de subjectieve gebruikswaarde en de objectieve ruilwaarde de belangrijkste zijn. Daarbij kan dan onder subjectieve gebruikswaarde de betekenis worden verstaan die een goed heeft voor de welvaart van het individu, terwijl de objectieve ruilwaarde de waarderelatie tussen de goederen onderling weergeeft. Uitgedrukt in het ruilmiddel valt de objectieve ruilwaarde samen met de prijs van het betrokken goed. prijstheorie, waardeleer.
FILOSOFIE
Waarde komt aan iets toe voorzover het object van positieve beoordeling is, waarvan het bestaan goed geacht en doorgaans dan ook daadwerkelijk nagestreefd wordt. Het beoordelingsgezichtspunt kan dan nader van uiteenlopende aard zijn: zaken kunnen in moreel, wetenschappelijk, esthetisch, economisch, politiek, religieus en ander opzicht waardevol (goed, waar, schoon, nuttig enz.) zijn. Filosofen als R.B. Perry en P.W. Taylor hebben zo acht waardedomeinen onderscheiden.
Tussen de kwesties van waardering en kritische beoordeling (in onderscheid van kwesties van beschrijving) zoals die zich op de verschillende genoemde terreinen voordoen, bestaan zekere structurele overeenkomsten. Vanwege die familieverwantschap hebben sinds de laatste decennia van de 19e eeuw speciaal Duitse en Oostenrijkse filosofen (o.a. H. Lotze, A. Meinong en C. von Ehrenfels) een overkoepelende algemene waardeleer of axiologie ontwikkeld. Daarin gaat het dus om een systematisch-theoretische behandeling van vragen als: wat waarden zijn (waarop waardepredikaten betrekking hebben), welke (‘logische’) relaties ertussen bestaan, hoe zij in het handelen functioneren, wat de dynamiek van hun vergadering is enz.
Als vertegenwoordigers van deze tak van filosofie kunnen verder genoemd worden: M. Scheler, N. Hartmann, O.F. Bollnow en H. Reiner in het Duitstalig gebied, B. Bosanquet en J.N.
Findlay in Engeland, en in de VS, via o.a. H. Münsterberg, naast de reeds genoemde Perry en Taylor: J. Dewey, D.W. PralI.
Naast de leer der waarden in algemene zin is er ook een specifieker gebruik van de term, in het bijzonder wanneer het om morele waarden gaat (zo bij C.I. Lewis). De zo verstane waardeleer maakt dan deel uit van de ethiek.
LITT. N. Hartmann, Ethik (1925); M. Wittmann, Die moderne Wertethik (1940); P.W. Taylor, Normative discourse (1961); N. Rescher, Introduction to value theory (1969).