v./m. (wagen),
1. (weinig gebruikt) toestel om te wegen;
2. (ook: waaggebouw, weeghuis), plaats, gebouw waar goederen gewogen worden ten behoeve van de handel;
3. foliot.
De waag was een hal waarin de evenaars of balansen waren opgesteld voor het door de overheid afwegen van waren (ook wagenvrachten en vee). De wagen waren meestal vrijstaande gebouwen, die aan drie of vier zijden ruime ingangen hadden en van luifels waren voorzien. Boven de hal waren meestal bestuurskamers, soms ook gelagzalen.