v., samenvatting van alle verschijnselen die in direct verband staan met het omhoog dringen van magma naar de oppervlakte van planeten, het uitstromen van vloeibare produkten en het uitslingeren van gasvormige en vaste produkten.
Vulkanisme is de oorsprong van vele endogene krachten. Ook op andere hemellichamen dan de aarde is vulkanisme aangetoond (maan, Mars). Op aarde zijn de vulkanische verschijnselen voornamelijk gebonden aan de jonge ketengebergten en aan de middenoceanische ruggen, d.w.z. aan de randen van de lithosfeerplaten (platentektoniek). Verder is er vulkanisme in de grote slenken op aarde (Oost-Afrika, West-Europa: Auvergne, Rijndal, Ardèche), en er is een aantal geïsoleerde vulkaan voorkomens bekend.
Vulkanisme verdeelt men in:
1. inwendig vulkanisme (intrusie), waarbij het magma stolt tijdens het omhoog dringen en geen kans krijgt uit te stromen;
2. uitwendig vulkanisme, waarbij magma aan de oppervlakte komt en lava, efflata en gas worden uitgestoten. Bij uitwendig vulkanisme kan een vulkaan worden gevormd. Een vulkaan bestaat uit een magmahaard, kraterpijp (diatrema) en vulkaanlichaam met krater. De vorm van het vulkaanlichaam is afhankelijk van de produkten die worden uitgestoten: gas, as, lava en combinaties daarvan. Vulkanen zijn daarom te onderscheiden naar de aard van het eruptiemateriaal, die in grote mate wordt bepaald door de viscositeit van het magma. Dat is weer afhankelijk van de zuurgraad, diepte van de magmahaard, temperatuur, druk en drukontlasting.
a. Lavavulkanen, Vulkanen met een betrekkelijk vloeibaar eruptiemateriaal (basische lava) waaruit regelmatige ontgassing plaatsvindt. Het vloeibare magma heeft een groot bereik onder een geringe hellingshoek. Bij een centrale eruptie spreekt men van schildvulkaan, een lage symmetrische kegel met een wijde tophoek. Uit de krater, met steile wanden, komt geleidelijk een groot aantal opeenvolgende lavastromen. Men spreekt van spleeteruptie als
lava langs rekspleten in de aardkorst via kleine, dicht naast elkaar gesitueerde eruptiepunten tot een samenvloeiende stroom uitvloeit. Lavavulkanen kunnen na opeenvolgende erupties plateaubasalten (basaltdekken) vormen van enorme dikten (tot 5 km) en grote oppervlakten (Deccanplateau, 400000 km2). Deze vulkanen komen vooral voor op oceaanbodems (Hawaii, Ijsland) en langs grote breukzones (Oost-Afrika).
b. Stratovulkanen. Vulkanen met een taaivloeibaar eruptiemateriaal, waaruit de ontgassing langzaam verloopt. Door het viskeuze andasietische tot dacietische magma loopt de druk in de magmahaard voor de explosie hoog op. Bij de explosie wordt de kraterpijpopvulling verbrijzeld en met het gas worden as, lapilli, bomen en brokken (efflata, pyroclastica) uitgeworpen. Door het expanderende gas wordt de krater trechtervormig verwijd. Is de druk in de magmahaard iets afgenomen, dan vloeit lava uit de krater of nevenkraters, zoals b.v. bij de Etna. De kegel van een stratovulkaan wordt opgebouwd door afwisselende lagen efflata en lava.
Stratovulkanen kunnen in enkele typen worden onderscheiden:
1. stromboli-type, gekenmerkt door een geringe viskeuze magma uit een diepliggende magmahaard. Bij de regelmatige erupties vindt geen stolling van lava in de kraterpijp plaats;
2. vulcano-type, gekenmerkt door viskeus magma dat stolt in de kraterpijp, waardoor de druk in de magmahaard oploopt; voorbeelden: Bromo, Raung, Semeru;
3. vesuviustype, gekenmerkt door een viskeuzer magma en een diepere magmahaard dan bij het vulcano-type; hierdoor kan de druk hoger oplopen en is de eruptie krachtiger;
4. pliniaanse type, gekenmerkt door een zeer hoge gasdruk in een zeer diepe magmahaard. Bij dit type komt de heftigste eruptie voor (paroxismale eruptie), waarbij niet alleen de kraterpijp wordt schoongeblazen, maar waarbij ook het vulkaanlichaam wordt weggeblazen (Vesuvius in 79, Krakatau in 1883). Na de eruptie zakken de zeer steile wanden van de uitgeblazen cilinder in, waardoor een caldera ontstaat;
5. sint-vincent-type, gekenmerkt door een bijna explosieve ontgassing, waardoor het vergruisde pyroclastica met het gas als een soort aërosol de helling afstroomt. Door de druk vanuit de magmahaard wordt de gestolde lavaprop in de kraterpijp omhooggedrukt. Boven brokkelt de prop af en het gas vormt met gruis een gloedwolk (o.a. bij de Merapi);
6. montagne-peléetype is een variant van het sint-vincent-type, waarbij de gloedwolk min of meer horizontaal kan ontwijken vanuit een gat onder de omhoog gestuwde lavaprop. Bij zo'n uitbarsting van de Montagne Pelée werd in 1902 Saint Pierre binnen enkele seconden vrijwel geheel weggevaagd,
c. Vulkanen met zeer viskeuze lava. Zeer taaivloeibare lava wordt geleverd door ryolitisch magma (zuur). De lavastroom is kort en dik en kan al in de kraterpijp stollen, waarna de prop als ‘lavaklodder’ naar boven wordt gestuwd (b.v. Puy de Dôme). Stolt de lava niet maar vindt snelle ontgassing plaats, dan wordt bij de explosieve eruptie het lava tot as en bommen verpulverd, waarna een explosiekrater ontstaat (maar, -Eifel). Wordt bij de eruptie het as met het gas vermengd tot een soort gloedwolk, dan worden smeltstoffen (ignimbrieten) over grote oppervlakten afgezet.
Het fijnste materiaal dat bij grote erupties wordt uitgeworpen, bereikt zelfs de hoge lagen in de atmosfeer en kan enkele jaren rondom de aarde blijven circuleren. Naast de vulkanische produkten kan ook het uitgeworpen water uit een kratermeer, al of niet vermengd met grond of lava (lahar), verwoestend werken.
In tijden van rust wijst het ontwijken van gassen (exhalatie) nog op enige vulkanische werkzaamheid (postvulkanische verschijnselen). Tot de nawerkingen van het vulkanisme behoren ook de geisers of intermitterende bronnen (Yellowstone Park, Ijsland, Nieuw-Zeeland). Diverse nieuwe vulkanen zijn recentelijk ontstaan, o.a. de Monte Nuovo (Italië, 1538), de Blache Bay (Papoea Nieuw-Guinea, 1937), de Jorullo (Mexico, 1759) en de Paricutin (Mexico, 1943); en ten gevolge van onderzeese uitbarstingen zijn nieuwe eilanden ontstaan, o.a. Anak Krakatau (1883), Bogeslof (Aleoeten, 1796), Mahangetang (Indonesië, 1919), Falcon (Tonga Eilanden), Surtsey (Ijsland, 1963).
Bij het voorspellen van erupties let men vooral op de hellingshoek van vulkanen en lokale aardbevingen, waarvoor men zelfregistrerende apparaten gebruikt. Vóór een eruptie wordt nl. een vulkaanlichaam door het opstijgende magma onder begeleiding van aardschokken langzaam omhoog en uiteen gedrukt. Vaak wordt een eruptie ook aangekondigd door een verhoogde werking van gasbronnen. De meeste vulkaanobservatoria zijn echter onvoldoende uitgerust om erupties goed te kunnen voorspellen.
LITT. F.M.Bullard, Volcanoes in history, theory, in eruption (1962); A.Rittman, Volcanoes and their activity (1962); M.A.Adolf, Vulkane und Erdbeben (1970); J.Green e.a., Volcanic landforms and surface features (1971).