v., het na elkaar volgen van gewassen op hetzelfde perceel bouwland. Wanneer een reeks van gewassen in vaste volgorde na elkaar verbouwd wordt, noemt men dit vruchtomloop of rotatie.
Zo bestaan er diverse soorten vruchtopvolging, aangeduid met slagstelsel: dit zijn primitieve vruchtomlopen met weinig variatie in gewassen (meestal alleen granen). Verder laat men het land braak liggen of zaait men een voedergewas na enige bewerking. Het primitiefst is het eenslagstelsel of monocultuur, waarbij ieder jaar een zelfde gewas op hetzelfde land wordt geteeld. Zeer oud is ook het tweeslagstelsel, waarbij graan gevolgd werd door braak en bemesting, waarna wintergraan gezaaid werd. Het drieslagstelsel kent wintergraan, zomergraan, braak (om de drie jaar onkruidbestrijding en bemesting). Soms kwam na braak ook wel een voedergewas.Vruchtwisseling is een vruchtomloop met veel afwisseling en een duur van meer dan drie jaar. Bekend is het Engelse norfolkstelsel (eind 17e eeuw) dat als grondvorm heeft: knolgewas, gerst, voedergewas (klaver), tarwe. Later werd meer variatie aangebracht.
Wisselbouw is het regelmatig afwisselen van grasland met bouwland.
Naarmate de landbouwwetenschap vorderde werden de vruchtwisselstelsels veelal doordachter, en langjariger. De keuze van de gewassen wordt bepaald door bedrijfseconomische factoren, grondsoort en klimaat. Bij de volgorde van de gewassen zijn bepalend: teelttechnische factoren (zaaien oogsttijd) en biologische factoren (het vermijden van ziekten en plagen en de beïnvloeding van de bodem ten aanzien van voedingstoestand en structuur). Met de moderne bemestingssystemen (kunstmest) en de intensieve chemische gewasbeschervruchtenpers. Schema van een continu werkende bandenpersing, benevens het beschikbaar zijn van resistente rassen, is het veelal mogelijk weer tot zeer ‘primitieve’ vruchtomlopen en zelfs monoculturen over te gaan. In Nederland geldt dit b.v. voor snijmaïs.
Schaarste en duurte van arbeidskracht dwingen tot mechanisatie, rationalisatie en daarmee tot specialisatie en aldus ook tot zeer eenvoudige vruchtwisselstelsels. Op vele akkerbouwbedrijven op kleigrond blijft de afwisseling beperkt tot aardappelen, suikerbieten en graan.