Leo, Ned. schrijver, * 10.4.1915 Gouda. Vroman studeerde biologie te Utrecht, vluchtte in 1940 naar Ned.-Indië, waar hij van 1942—45 werd geïnterneerd door de Japanners.
Sinds 1946 werkt Vroman als bioloog in de VS. In 1958 promoveerde hij op een bloedonderzoek in Utrecht. Uit zijn dissertatie ontstond het essay Bloed (1968), waarin Vroman zijn persoonlijke verhouding formuleerde tot zijn wetenschappelijk werk. Op aanmoediging van J.Greshoff publiceerde hij zijn eerste verhaal in De Fakkel. Tijdens zijn gevangenschap in Indië schreef Vroman veel van zijn later gepubliceerde werk. Zowel in zijn proza als zijn poëzie spelen zijn vrouw (Tineke) en zijn beide dochters een grote rol.
Een aantal thema’s is ontleend aan zijn werk als bioloog. Vroman schrijft in een spontane en persoonlijke toon poëzie, waarvan humor een wezenlijk bestanddeel uitmaakt. Hij is vanwege die persoonlijke aspecten nauwelijks bij een groep of stroming onder te brengen, al toont hij verwantschap met de Vijftigers. Vroman schreef ook toneel, illustreerde zijn eigen werk en het stripverhaal Stiemer en Stalma (1937), waarvoor A.Koolhaas de tekst schreef. In 1965 kreeg hij de P.C.Hooftprijs en de Prijs voor het Kunstenaarsverzet. Werken: poëzie: Gedichten (1946), Gedichten, vroegere en latere (1949), Inleiding tot een leegte (1955), Uit slaapwandelen (1957), De ontvachting en andere gedichten (1960), Fabels van Leo Vroman (1962), Manke vliegen (1963), Almanak (1965), God en godin (1967), Dood en geboorte (1974); proza: Tineke (1948), De adem van Mars (1956), Snippers van Leo Vroman (1958), Bloed (1968), Het Canarium (1973); toneel: Het Grauwse Diep (1966), Voorgrond, achtergrond (1969); brieven: Brieven uit Brooklyn (1975), Brieven over en weer (met J.Greshoff, 1977); verzamelbundels: Proza (1969), 262 gedichten (1974), Huis en tuin (1979; fabels en strips).
Litt. L.H.Pelzer, Leo Vroman (1965); Zestig jaar Leo Vroman, Tirade 19 (1975).