bn. en bw. (-er, -st),
1. opgeruimd, in opgewekte stemming; (ironisch) licht aangeschoten; een vrolijk mens; een vrolijke Frans, een luchthartig mens; het ging er vrolijk toe; hij zorgt altijd voor een vrolijke noot, brengt er iets vrolijks, leuks in;
2. zich over iets, iemand vrolijk maken, erom lachen: (spreekt.) even(zo) vrolijk, zonder zich er iets van aan te trekken;
3. druk, levendig: een vrolijke straat; vrolijke kleuren.