(vroor, heeft en is gevroren),
1. door de vorst van een vloeibaar in een vast lichaam overgaan: het water vroor tot ijs; het vriest dat het kraakt, zeer hard;
2. door de vorst in een bepaalde toestand komen: de waterfles is stuk gevroren (ook aaneengeschreven);
3. door vorst ontstaan: er vroor ijs aan zijn baard.