Theunis Uilke, Ned. schrijver, *26.4.1907 Veenwouden. De Vries had aanvankelijk diverse beroepen.
Hij werkte bij de Openbare Bibliotheek in Sneek (1929—37) en werd journalist en redacteur van het Volksdagblad (1937-40). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het kunstenaarsverzet en redacteur van De Vrije Katheder. Na de oorlog reisde hij naar Oost-Europa, China en Cuba. Hij vervulde bestuursfuncties voor de CPN, maar trad in 1971 uit de partij, zonder echter zijn marxisme op te geven. Van 1972—74 was hij voorzitter van de PEN-club. Aanvankelijk schreef De Vries poëzie die sterk onder invloed stond van Marsmans vitalisme.
Zijn vroege verzen werden gepubliceerd in De Stem. Zijn grootste kracht ligt echter in zijn proza, waarin hij een indrukwekkend oeuvre opbouwde. Het omvat een aantal romancyclussen, zoals Wiarda, de kroniek van een geslacht en de trilogie De fuga van de tijd. Als autodidact maakte De Vries zich een grote historische kennis eigen, die hij aanwendde in boeken over Oldenbarnevelt (1937), R.J. Schimmelpenninck (1941), Kenau (1963), Spinoza (1972) en Van Gogh (1973). Het werk van De Vries is duidelijk sociaal gericht.
Hij kiest zijn thema’s in perioden van sociale verandering en de daaruit voortvloeiende botsing van de mens met zijn tijd. De Vries’ werk werd lange tijd ondergewaardeerd, doordat het onder invloed van Forum in de hoek van de streeklitteratuur terecht kwam, met miskenning van de bredere sociale implicaties ervan. In 1963 werd hem echter de P.C.Hooftprijs toegekend. Voornaamste werken: poëzie: Doodendans (1926), Terugkeer (1927), De vervreemding (1928), Westersche nachten (1930), Verzen (1932); novellen: Friesche sagen (1925), De tegels van de haard (1941), Eros in hinderlaag (1945), Doodskoppen en kaalkoppen (1966), De vogels om het erf (1978), Eidola (1979); romans: Rembrandt (1931), Doctor José droomt te vergeefs (1933), Eroica (1934), Stiefmoeder aarde (1936), De bijen zingen (1938), Het rad der fortuin (1938), Sla de wolven herder! (1946), De vrijheid gaat in 't rood gekleed (1946, herdr. als Het eiland van de zwarte godin, 1955), Pan onder de mensen (1954), Het meisje met het rode haar (1956), Het motet voor de kardinaal (1960), Ziet, een mens (1963), Moergrobben (1964, herdrukt als Het raadselrijk, 1964), Het zondagsbed (1975), De vrouweneter (1976), De dood kwam met muziek (1979); memoires: Meesters en vrienden (1962), Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk (1968); essay: M.Nijhoff, wandelaar in de werkelijkheid (1980).
LITT. O.Krytova-Fuchsova, Het revolutionaire element in het werk van T.de Vries (1954); T.de Vriesnummer Oesdrip (1972); E.Popelier, T.de Vries (1974).