Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Volksverhuizing

betekenis & definitie

v. (-en), verandering van woonplaats door (groepen van) volken; (ook scherts.) het zich verplaatsen van grote groepen mensen: toen het begon te stortregenen, vond er een ware volksverhuizing plaats.

Het begrip volksverhuizing is moeilijk exact te definiëren. Vanaf de prehistorie hebben grote groepen mensen herhaaldelijk hun woonplaatsen verlaten om elders nieuwe te zoeken. In de prehistorie was dit een economische eis, omdat jagers het wild achterna moesten trekken, en primitieve landbouwers wegtrokken als hun bouwland uitgeput raakte. Om dezelfde reden is ook de vroegste periode van de oude geschiedenis vol berichten over volksverhuizing (Soemeriërs, Akkadiërs, Arameeën, Ariërs, Hettieten, Hebreeën, Doriërs, Zeevolken).

Na 500 v.C. kwam de grootste bedreiging uit de Euraziatische steppen; Skythische, Turkse, Mongoolse en andere nomaden waren te allen tijde gereed de vruchtbare, rijke landbouwbeschavingen te plunderen, zeker als hun eigen weidegronden tekort schoten. Zo’n aanval bracht vele andere gevestigde volkeren in beweging en kon soms tientallen jaren de landbouwrijken in verwarring brengen. Pas door de ontwikkeling van moderne wapens in geïndustrialiseerde maatschappijen heeft men paal en perk gesteld aan dit soort volksverhuizingen, hoewel nog steeds de verlokking van avontuur en grote rijkdommen sindsdien volksverhuizingen in andere vorm heeft veroorzaakt ( kolonisatie, emigratie).

Meer speciaal bedoelt men met de volksverhuizing de Grote Volksverhuizing aan het eind van de oude geschiedenis. Deze werd in beweging gezet door de komst der Hunnen, die in 375 in de Zuidrussische Laagvlakte verschenen, in de daarop volgende jaren verder trokken naar Hongarije en ook aanvallen deden op Gallië en Italië. Dit bracht de meeste Germaanse stammen in beweging, die reeds lange tijd voordien ervaren hadden dat de grenzen van het Romeinse Rijk niet meer ondoordringbaar waren. Goten, Vandalen, Sueven, Bourgondiërs, Angelen, Saksen en andere stammen vestigden kort na 400 zelfstandige koninkrijken binnen dit rijk. Na deze eerste door de Hunnen veroorzaakte fase, die men kan laten eindigen met hun nederlaag op de Catalaunische Velden (451), volgde in de 6e eeuw een tweede fase, samenhangend met de komst van de Avaren ca.550, die o.a. resulteerde in de verovering van Italië door de Langobarden (568). Men zou kunnen zeggen dat de laatste fase ervan gevormd wordt door de invallen van de Noormannen van 800-1000.

< >