(Frans: Vosges), gebergte in Noordoost-Frankrijk, ca. 50 km breed en ca. 125 km lang, tussen de Bourgondische Poort (353 m) en de pas van Saverne (408 m). De Vogezen vormen een deel van de Hercynische plooiing, maar werden gedenudeerd tot een schiervlakte.
Van Trias tot Jura lagen de Vogezen onder de zeespiegel. De toen gevormde sedimenten zijn na de latere (tertiaire) opheffing grotendeels verdwenen, zodat in het zuidoosten de kristallijne ondergrond te voorschijn komt: graniet, gneis enz. De Hoge Vogezen bestaan uit drie ketens: een zuidoostelijke keten met de Ballon de Guebwiller (1426 m), de hoofdketen met de Ballon d’Alsace (1250 m), over de Grand Ventron (1209 m) en de Honeck (1361 m), en een derde keten met de Champ du Feu (1098 m). In het zuidwesten vormt de Chaine des Ballons de rand naar de Saónevlakte. In de Lage Vogezen aan de westen noordrand zijn de jongere sedimenten, voornamelijk Trias, bewaard gebleven. De Vogezen droegen in het Pleistoceen gletsjers, die morenewallen en meren hebben doen ontstaan.De Vogezen zijn dicht bevolkt ondanks de vrij armelijke bodemgesteldheid.
Grotendeels is dat te danken aan de sinds de 18e eeuw opgekomen textielindustrie, die overigens sterk achteruitgaat. Van de vroegere mijnbouw (ijzer, zilver e.d.) is slechts een aantal groeven over. Men schakelt over van landbouw op zuivelbedrijf en ooftbouw. Intussen is het toerisme (ook wintersport) de belangrijkste bestaansbron geworden.