m. (-en),
1. tot onheil strekkende uitspraak met magische kracht, onherroepelijke verwensing, onder aanroeping van een goddelijke macht: een vloek uitspreken (over iemand of iets); er ligt een vloek op dat huis, het brengt ongeluk aan;
2. omstandigheid die rampen veroorzaakt: de vloek van de alcohol;
3. godslastering; in een vloek en een zucht, in een ommezien, zonder moeite.