m. (-s), (Eng.: curtain wall, gordijngevel), een niet dragende gevelconstructie, meestal van glas, ook van hout, beton e. d., uitsluitend dienende als afdichting van een gebouw.
De wand waarvan de vliesgevel deel uitmaakt, is onderverdeeld met kolommen (stijlen) en horizontale gevelbalken, waaraan de balken van de vloerconstructie zijn bevestigd. De vliesgevel behoeft slechts één belangrijke kracht, nl. die van de wind, over te brengen.
De vliesgevel wijzigde de constructieve grondslagen van het bouwen fundamenteel: van oudsher dienden nl. min of meer dikke stenen muren niet alleen als bescherming tegen weer en wind, maar tevens als draagconstructie voor de inwendige vloeren balkenconstructies. De ontwikkeling van het hoge kantoorgebouw met toepassing van een stalen skelet nam een grote vlucht met de periode van de School van Chicago in de VS. Tot de vroegste toepassingen in Europa behoorden de glaswand van het Bauhaus te Weimar, naar een ontwerp van Walter Gropius, de wand van de Faguswerke te Alfeld (1911) en die van het fabrieksgebouw op de tentoonstelling van de Werkbund te Keulen (1914).