(-ken), i. v./m.,
1. klad, vuile plek: dat laken zit vol vlekken;
2. smet (op iemands naam enz.);
3. anders van kleur dan de omgeving: een wit paard met bruine vlekken; (ook) afwijkend in helderheid: de vlekken op de zon; n. o., verzameling van huizen, in straten afgedeeld, kleiner dan een stad en groter dan een dorp; gehucht.