(vleide, heeft gevleid),
1. iemand naar de mond praten;
2. schoner maken dan in werkelijkheid: de spiegel vleit niet;
3. aangenaam aandoen: zich door een benoeming gevleid voelen;
4. zichzelf hoop geven op iets: ik vlei me met een gunstig antwoord;
5. aanhalig zijn jegens: vleiend sloeg zij de arm om hem heen.