I. bn., van, uit, eigen aan Vlaanderen of de Vlamingen: de Vlaamse steden; Vlaamse broodjes, geroosterd brood met boter, mosterd, harde eieren en stukjes vlees of vis; Vlaamse boterham, zoet koekje met amandelen;
II. zn. o., de taal van de Vlamingen, het dialect van Vlaanderen; Zuid-nederlands .
In taalkundig opzicht werd in de 19e en het begin van de 20e eeuw het woord Vlaams gebruikt voor het taaleigen van het Nederlands dat in Vlaanderen werd gesproken. Dit idioom viel in Vlaanderen echter feitelijk uiteen in een aantal dialecten zoals het Westvlaams, het Oostvlaams, het Brabants en het Limburgs. Naarmate in het noordelijk deel van België in de 20e eeuw de wens toenam om zich te uiten in het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN), en dit ABN in steeds ruimere mate de plaats innam van de regionale dialecten, zowel in woord als geschrift, werd ‘Vlaams’ door vele Vlamingen als discriminerend aangevoeld. Een aantal vooraanstaande culturele verenigingen in Vlaanderen verving in hun officiële benaming dan ook ‘Vlaams’ door ‘Nederlands’. Zo werd de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde in 1972 de Koninklijke Academie voor Ned. Taal-en Letterkunde.