m., de hoeveelheid vis in een bepaald water.
De natuurlijke visstand in binnenwateren en in zeeën is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder voedselrijkdom, voortplantingssnelheid, groeisnelheid, aantallen predatoren (belagers), die weer direct afhangen van primaire factoren als watertemperatuur, chemische samenstelling, aantal uren zon e.d. Daar de visserij een grote invloed uitoefent op de visstand (bij intensieve visserij kan, ook in wateren als de Noordzee, 40-60% van de visstand per jaar worden weggevangen), is het zowel om milieutechnische redenen (overbevolking of uitsterven van diersoorten e.d.) als om economische redenen van belang, de visserij zo gunstig mogelijk te regelen, b.v. door de visserij-intensiteit op bepaalde vissoorten te beperken en de jonge vis te sparen. Dergelijke beperkingen zijn voor de meeste binnenwateren wel te realiseren omdat daarvoor wettelijke regelingen in slechts één of twee landen nodig zijn. Regeling van de visserij-intensiteit op zee is veel moeilijker, omdat buiten de territoriale wateren in principe elk land mag vissen, zodat hiervoor overeenstemming moet worden bereikt in vele landen. De eerste regelingen in de Europese zeeën waren die welke (voor de noordelijke en westelijke wateren van Europa) minimummaten voor de maaswijdte van trawlnetten en daarmee voor de vangst van een aantal belangrijke vissoorten betroffen. Door het instellen van vangstquota per land en per vissoort wordt sinds 1976 geprobeerd de visserij gunstig te regelen. Het instellen van een 200-mijls exclusieve economische zone voor alle lidstaten van de EG, op 1.1.1977, maakt het in ieder geval voor de Noordzee eenvoudiger om de vangsten te regelen (de Noordzee is als het ware een Europees ‘binnenwater’ geworden).