(viste, heeft gevist),
1. vis of andere waterdieren (trachten te) vangen (visserij); met de hengel naar kabeljauw -, sport: uit gaan; in troebel water vissen, uit verwarring voordeel trachten te halen, achter het net vissen, te laat komen; met een zilveren hengel -, vis kopen als men ze niet heeft kunnen vangen ; elk vist op zijn getij, ieder neemt de gelegenheid waar om vooruit te komen;
2. uit het water (trachten te) halen: parels, barnsteen, sponzen
3. trachten te weten te komen: hij zat wel te vissen, maar ik liet niets los; trachten te krijgen: naar een complimentje vissen.