Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Villon, françois

betekenis & definitie

eigenlijk: F.des Loges de Montcorbier, Frans dichter, *1431 Parijs, ✝ tussen 1463 en 148

9. Villon dankt zijn naam aan Guillaume de Villon, een priester die hem als wees had geadopteerd.

Hij studeerde aan de Sorbonne en werd in 1452 magister artium. Hij leidde echter een losbandig leven en werd o.a. lid van een roversbende (de coquillards). In 1455 doodde hij tijdens een duel de priester Philippe Sermoise en moest hij Parijs verlaten. Hij werd begenadigd en kwam weer naar Parijs terug, maar moest in 1456 wegens inbraak in het Collége de Navarre opnieuw vluchten. De Lais (legaten), later Le petit testament genoemd, het vroegst bekende werk van Villon, dateert van die periode. Hij stelt er zichzelf in voor als uit Parijs verdreven door de trouweloosheid van de vrouw die hij liefhad; op geestige wijze schenkt hij zijn (fictieve) erfenissen aan de vrienden die hij achtergelaten heeft.

In 1461 zat Villon gevangen in Meung-sur-Loire (op bevel van de bisschop van Orléans), maar ter gelegenheid van de troonsbestijging van Lodewijk XI werd hij in vrijheid gesteld. Le grand testament dateert van dat jaar, hoewel een vijftal Ballades en jargon eerder geschreven werden. Dit ca. 2000 verzen tellende gedicht werd geschreven onder de druk van de wroeging omtrent zijn leven. Evenals in Le petit testament schenkt hij denkbeeldige erflatingen aan vrienden en kennissen, wat aan zijn woorden een tegelijk ironisch en melancholisch karakter geeft. In 1462 werd Villon naar aanleiding van een straatrel ter dood veroordeeld, maar het vonnis werd omgezet in ballingschap. Vanaf dat moment is er niets meer met zekerheid over zijn leven te melden.

Het hele oeuvre van Villon is doordrongen van de idee van de ijdelheid van het menselijk leven; dit vormt m.n. het thema van vele balladen van Le grand testament. Uitgaven: door C. Marot (1532); door L.Thuasne (3 dln. 1923); door J.Dufournet (1970); Ned. vert. door o.a. E.van Altena (1963).

LITT. J.Fox, The poetry of Villon (1962); J.Dufournet, Villon et sa fortune littéraire (1970); P. Guiraud, Le testament de Villon (1970); P.Demarolle, F.Villon (1973).

< >