(Cong Hoa Xa Hoi Dhoe Nghia Viet Nam), republiek in Zuidoost-Azië, begrensd door China, Laos, Cambodja en de Zuidchinese Zee, 335767 km2, 47 mln. inw. Hoofdstad: Hanoi.
FYSISCHE GESTELDHEID
Behalve de delta’s van de Songkoi in het noorden en van de Mekong in het zuidwesten, alsmede enige smalle kustvlakten, bestaat Vietnam uit bergland. Het hoogste gedeelte hiervan bevindt zich in het noorden (Fan Si Pan, 3400 m). Het bergland is een voortzetting van het gebergte van Zuidoost-China en loopt door naar het zuiden als het Annamitisch Gebergte, dat evenwijdig aan de kust ligt. De oosthellingen zijn steil; de westkant gaat over in plateaus en is op vele plaatsen hoger dan 2000 m.
De kust is weinig geleed. Vietnam heeft een tropisch moessonklimaat. Vooral de Sonkoidelta staat onder invloed van koude noordelijke winden van de noordoostmoesson (dec.-mrt.), waardoor er een groot verschil is tussen de januaritemperatuur van het noorden (17 °C) en van het zuiden (24 °C). De zomers zijn warm en in dit seizoen valt de meeste neerslag, jaarlijks ca. 2000 mm. In het zuidoostelijk kustgebied valt nauwelijks neerslag. In de kustgebieden wordt vaak veel schade aangericht door wervelstormen (taifoens). Ongeveer 35 % van het land is bedekt met tropisch regenwoud.
BEVOLKING De bevolkingsgroei bedraagt ca. 3 % per jaar. Gegeboortecijfer en sterftecijfer zijn beide hoog. Van de bevolking is 60 % jonger dan 30 jaar en de sekseverdeling is ca. 46 % mannen en 54 % vrouwen. Ongeveer 8 % van de bevolking woont in stedelijke agglomeraties. De grote steden zijn: Ho Tsjiminhstad (Saigon), Hanoi, Haiphong, Da Nang en Hué. Het merendeel van de mensen woont in de delta’s van de Songkoi (800 inw./km2) en van de Mekong (400 inw./km2) en in het centrale laagland van Zuid-Vietnam.
Vanaf 1977 is een krachtig migratiebeleid gevoerd door de overheid, waardoor o.a. 1 mln. personen vanuit Ho Tsji-minhstad zijn vertrokken naar nieuwe economische gebieden. De bevolking bestaat voor 80 % uit Vietnamezen (Kinh); verder leven er Chinezen (voornamelijk in de grote steden) en ca. 60 verspreid levende bergvolken, zoals de Moi (Montagnards) in Zuid-Vietnam, de Thai en de Nung ten noordoosten van de Songkoi en ten zuiden van de Songkoi de Muong. Het merendeel van de Vietnamezen is boeddhist; de op één na meest verbreide religie is het taoïsme; er zijn ca. 3,5 mln. rooms-katholieken. Verder hebben de Cao Dai (een synthese tussen christendom, boeddhisme en confucianisme) en de Hoa-sekte (een afsplitsing van het boeddhisme) grote maatschappelijke invloed.
ECONOMIE
Van de bevolking is 90 % werkzaam in de landbouw. Hierbij worden ook degenen gerekend die part-time werkzaam zijn in de huisindustrie met bovendien agrarische bezigheden. In de industrie werkt ca. 4 % in de transport en communicatie, ca. 4 % in de handel en in overige sectoren 2 %.
Landbouw, veeteelt, visserij, bosbouw. Er wordt ca. 6,6 mln. ha bebouwd. Het overgrote deel van de agrarische bevolking werkt in coöperatief verband. Het belangrijkste gewas is rijst (11,3 mln. t/jaar), gevolgd door maïs (280000 t), rietsuiker (1130000 t), tabak (18000 t), cassave (250000 t), zoete aardappelen (500000 t), katoen (2000 t), jute (16000 t),
thee (42000 t) en koffie (36000 t). De veestapel omvat vooral kippen (40 mln.), varkens (4,5 mln.) en runderen (2,5 mln.). Visserij is belangrijk; vooral in de Halong Baai. De vangst bedraagt ca. 1 mln. t/jaar. Bosbouw beslaat ca. 40 % van het totale oppervlak van Vietnam.
Mijnbouw. Vietnam, en dan vooral het noorden, is rijk aan antraciet, ligniet en steenkool; totale reserves worden geschat op 20000 mln. t. De produktie bedraagt van antraciet 5 mln. t, van steenkool 5 mln. t, van fosfaat 1 mln. t, van ijzererts 900000 t en van zout 150000 t. Andere mineraalreserves zijn mangaan, titaan, chroom, bauxiet, kalksteen en een kleine hoeveelheid goud. De apatietreserves zijn de grootste ter wereld. Aardolie en aardgas komen m.n. onder het continentaal plat voor de Vietnamese kust voor. Met grootscheepse exploitatie van de mineraalreserves werd na de hereniging van Zuiden Noord-Vietnam begonnen.
Industrie, handel en verkeer. Belangrijkste tak is de voedselverwerkende industrie en de textielindustrie. Tevens is er een aanzienlijke produktie van bouwmaterialen en papier. Zware industrie (ijzeren staalindustrie met nadruk op de produktie van kapitaalgoederen) werd in het vijfjarenplan 1976— 80 bevorderd. Belangrijke handelspartners van Vietnam zijn de USSR, Japan, China, Singapore,de DDR, Frankrijk en Hongkong. Voornaamste exportprodukten zijn: steenkool, agrarische produkten, vis en vee.
De import bestaat vooral uit technische hulpmiddelen, grondstoffen voor de industrie, voedsel en medische apparatuur. Belangrijkste haven is Haiphong, verder Ho Tsjiminhstad, Da Nang en Hon Gai. Het wegennet heeft een lengte van ca. 30000 km, de spoorwegen 1900 km. Aan de verbetering van de infrastructuur wordt hoge prioriteit gegeven.
STAATSINRICHTING
Na de hereniging van Noorden Zuid-Vietnam (2. 7.1976) werd het land ingedeeld in 36 economische regio’s. Alle politieke macht berust bij de wetgevende macht van de via algemene verkiezingen voor 4 jaar gekozen Nationale Vergadering. Deze kiest de president, die weer de premier en de vice-premier benoemt.
Rechtspraak. Het juridische systeem is op het Franse gebaseerd, maar vele malen gewijzigd. Hanoi is de zetel van het Opperste Gerechtshof. In de grotere provinciesteden zijn volksrechtbanken en een aantal militaire rechtbanken. De in Zuid-Vietnam bestaande rechtspraak is in 1976 grondig gewijzigd. Tegen ernstige misdrijven ten opzichte van de Vietnamese revolutie kan de doodstraf geëist worden.
Munt. De munteenheid is de dong, verdeeld in 100 xu. Op 15.5.1980 was de koers 1 dong = f0,88 = BF 13.
Onderwijs. Het basisonderwijs duurt 10 jaar, verdeeld in cursussen van resp. 4, 3 en 3 jaar. Hiervoor zijn ca. 22000 scholen beschikbaar, verder zijn er ca. 600 middelbare scholen en 35 hogescholen en universiteiten. De voornaamste universiteit (polytechnisch) staat in Hanoi.
Defensie. Er geldt een dienstplicht voor tenminste twee jaar. Van de 615000 man bij de strijdkrachten dienen 600000 in het leger, 3000 bij de marine en 15000 bij de luchtmacht. Vietnam is defensief de best bewapende staat van Azië, met Russisch, Chinees en Amerikaans materiaal.
GESCHIEDENIS
De Vietnamezen woonden oorspronkelijk in ZuidChina, vanwaar zij naar Tonkin (Noord-Vietnam) werden teruggedrongen, dat van 111 v.C.—923n.C. onder Chinees gezag stond. Ondanks de Chinese invloed behielden de Vietnamezen hun identiteit. In die periode kwam de naam Annam [= het gepacificeerde zuiden] in zwang voor Midden-Vietnam. In 937 werd de eerste Annamitische dynastie gesticht. Formeel bleef het land tot de 19e eeuw onder suzereiniteit van de Chinese keizer. In ZuidVietnam woonden van de 2e—17e eeuw de Cham, een volk van Maleise oorsprong, dat veel overnam van de hindoecultuur.
Dit gebied, Champa, werd onder de voet gelopen door de Vietnamezen. Ca. 1700 veroverden de Vietnamezen de gebieden van Cochin-China en de Mekongdelta, die door de Khmer bewoond werden en deel hadden uitgemaakt van Cambodja. Naderhand bezette Vietnam geheel Zuid-Cambodja. Toen de Fransen in 1863 een protectoraat over Cambodja vestigden, herwon dit land een groot deel van zijn zuidelijk gebied. De Fransen troffen een verdeeld Vietnam aan, want ten gevolge van een onbesliste burgeroorlog bestonden er sinds 1627 twee staten. Met Franse hulp wist de zuidelijke dynastie, Nguyen, ca.1800 geheel Vietnam te onderwerpen.
Midden 19e eeuw gaf de vervolging van missionarissen aanleiding tot Frans ingrijpen. In 1859 bezetten de Fransen Saigon en annexeerden Cochin-China. In 1862 moest Vietnam bij verdrag berusten in de Franse annexatie. Twee decennia later ging Frankrijk tot de aanval over in Tonkin, waarna China zich genoopt zag het Franse gezag over geheel Vietnam te erkennen (1885). Het duurde nog tot 1897 alvorens de Franse troepen Tonkin geheel ‘gepacificeerd’ hadden. Formeel lieten de Fransen het keizerrijk Annam intact.
In 1887 en 1893 werd het met Cambodja en Laos tot de Unie van Indo-China verbonden. Het Franse optreden in Vietnam was oorspronkelijk voornamelijk door prestigeoverwegingen bepaald; in de 20e eeuw, toen de beleggingen toenamen, spoorwegen werden aangelegd en de cultures tot ontwikkeling werden gebracht, kwam het economisch motief op de voorgrond te staan. De opkomst van het nationalisme viel tussen beide wereldoorlogen, toen m.n. Nguyen ai Quoc (Ho Tsji-minh) zich deed gelden. In 1930 werd de Indochinese Communistische Partij opgericht. De door keizer Bao Dai in 1933 als minister aangetrokken Ngo Dinh-Diem, een rooms-katholieke mandarijn, moest onder druk van de Fransen en van inheemse conservatieven het veld ruimen.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog bleef grote onrust bestaan, die met kracht door de Fransen werd onderdrukt. In 1941 nestelden de Japanners zich in Indo-China, maar het Franse bestuur werd formeel tot 1945 voor een deel in stand gehouden. In 1941 ontstond de Viet Minh, in 1944 het Bevrijdingsleger. In 1945 interneerde Japan de Franse autoriteiten en bewerkstelligde het via Bao Dai de onafhankelijkheidsverklaring van Vietnam. De keizer trad na de capitulatie van Japan af en Ho Tsji-minh riep de Democratische Republiek Vietnam (DRV) uit. Binnen enkele weken wist de DRV haar gezag over Middenen Zuid-Vietnam uit te breiden.
Overeenkomstig de besluiten van Potsdam (1945) echter bezetten Chinese strijdkrachten en Britse troepen Noorden Zuid-Vietnam, waarbij de 16e breedtegraad als demarcatielijn fungeerde. In het zuiden steunden de Britten het herstel van het Frans gezag, in het noorden werden de plunderende Chinese troepen na een met Frankrijk gesloten akkoord verdreven. Frankrijk erkende de DRV in ruil voor de stationering van Franse troepen in Noord-Vietnam. Ondertussen hadden de Fransen hun handen vol met de guerrilla in het zuiden. De beide verdragspartners kwamen o.a. overeen dat Cochin-China via een volksstemming over aansluiting bij de DRV zou mogen beslissen. Bovendien beloofde de Franse regering om binnen vijf jaar haar troepen uit Vietnam terug te trekken.
De Franse schending van dit akkoord leidde tot de Vietnamese Oorlogen, die na de in 1954 gesloten wapenstilstand, als gevolg van Amerikaanse en Noord-Vietnamese interventie, tot 1975 duurden. Na de communistische overwinning werden in mei 1975 revolutionaire comités gevormd in het zuiden, en in en rond Saigon een militair bestuurscomité. Het economisch beleid richtte zich meer op staatsinvloed. Er werd naar gestreefd de urbanisering ongedaan te maken door een deel van de stedelingen naar het platteland over te brengen. Vele gevangengenomen burgers en militairen zijn na heropvoeding vrijgelaten. In april 1976 werd de Nationale Vergadering gekozen, die in juni 1976 de Socialistische Republiek Vietnam uitriep.
De nieuwe regering telde een klein aantal leden van de vroegere Voorlopige Revolutionaire Regering van Zuid-Vietnam en veel meer leiders van de vroegere DRV. In dec. 1976 hield de Vietnamese Arbeiderspartij haar vierde Nationale Congres, waar zij zich tot Communistische Arbeiderspartij omdoopte. Naar buiten toe neemt Vietnam na de hereniging een vrij neutrale houding aan ten opzichte van de grootmachten. Met de VS stond Vietnam aanvankelijk nog op vrij gespannen voet. In mei 1977 besloten de VS niet langer de toetreding van Vietnam tot de VN tegen te houden. Sinds de hereniging zijn er met Cambodja belangrijke grensgeschillen geweest.
In dec. 1978 en jan. 1979 slaagde het Vietnamese leger erin Cambodja grotendeels te bezetten. De verscherpte houding ten opzichte van de Chinese Volksrepubliek bracht Vietnam ertoe haar neutraliteit in het Chinees-Russische conflict op te geven. Vietnam trad toe tot de Comecon en sloot een bijstandsverdrag met de USSR. Sinds 1979 is de internationale positie van Vietnam vooral in moreel opzicht verzwakt door de grote massa Vietnamese bootvluchtelingen.
LITT. J.Chesnaux, Contribution à l’histoire de la nation vietnamienne (1955); G.Coedès, Les peuples de la péninsule indochinoise (1962); M.E.Osborne, The French presence in Cochinchina and Cambodia (1969); A.B.Woodside, Vietnam and the Chinese model (1971); J.Buttinger, A dragon defiant (1973); Ngo Vinh Ling, Before the revolution (1973); H. Higgins, Vietnam (1975); J.Pluvier, Vietnam, Laos, Cambodja (1975); B.Delfgaauw, Zijn verdragen vodjes papier? (1975); R.F.Turner, Vietnamese communism. lts origins and development (1975); K. Gough, Ten times more beautiful; the reconstruction of Vietnam (1978).