I. zn. o. (-en),
1. (meetkunde) gelijkzijdige vierhoek waarvan de hoeken recht zijn (aangeduid door het teken □);
2. figuur of opstelling als genoemd;
3. kwadraat, tweede macht;
II.. bn. en bw.,
1. de vorm van een vierkant hebbend: een vierkante tafel; ook van ruimten: een vierkante kamer; (van paarden) stellen, de normale ruststand aannemen; een vierkante kerel, sterk gebouwd; (ook) ronduit sprekend;
2. lengte-eenheden ter aanduiding van de grootte van een oppervlak: een vierkante meter;
3. (van de gestalte) massief: vierkante schouders, breed en hoekig; (zeilvaart) vierkant getuigd, waarbij de zeilen dwars op de richting van de kiel en de mast staan;
4. kwadratisch, tweedemachts-: een vierkant getal, een getal met zichzelf vermenigvuldigd (als 3 x 3 = 9);
5. zonder omwegen, rechtstreeks: iemand de waarheid zeggen; iemand vierkant uitlachen, in zijn gezicht.