(vervulde, heeft vervuld),
1. vol maken, geheel vullen: hij was er geheel van vervuld, dacht aan, sprak over niets anders; de sfeer van genegenheid die dit huis vervulde;
2. verwezenlijken: de voorspelling is vervuld;
3. nakomen, voldoen aan: zijn beloften vervullen;
4. verwezenlijken: iemands wensen vervullen, bevredigen;
5. een ambt vervullen, bekleden.