(verschoonde, heeft verschoond),
1. schoon (onder-)goed aandoen: zich wassen en verschonen; de bedden verschonen, schone lakens enz. erop leggen;
2. (schrijft.) verontschuldigen, vergoelijken, excuseren: iemands gedrag verschonen; zich verschonen, zich verontschuldigen; zich verschonen van het afleggen van getuigenis, weigeren getuigenis in rechte af te leggen; op grond van het verschoningsrecht;
3. ontzien, sparen: vrijlaten: verschoon mij van uw bezoek.