Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Verlopen

betekenis & definitie

I. (verliep, heeft en is verlopen),

1. met lopen doorbrengen, besteden;
2. een goede gelegenheid laten verlopen, missen doordat men op dat moment niet aanwezig is;
3. van loop, van richting veranderen: het tij verloopt, het wordt eb;
4. verstrijken, voorbijgaan: er was een maand verlopen;
5. zijn beloop nemen; aflopen: alles verliep goed, vlot;
6. gaandeweg minder bezocht worden: die winkel verloopt, verliest de klanten;
7. vervallen door het verstrijken van termijn of datum: een optie laten verlopen;
8. nauwer worden: die buizen verlopen;

II. bn.,

1. voorbijgegaan, verstreken: de pas is verlopen;
2. verliederlijkt: een verlopen student;
3. afgesleten: die schroef is verlopen.

< >