v.,
1. (bouwkunde) het van richting veranderen van een trapboom;
2. verhoging van de buitenkant van een (spoor)weg in een bocht.
Door de verkanting compenseert men het effect van de middelpuntvliedende kracht, waardoor ten opzichte van een baan zonder verkanting het rijcomfort groter is, de railslijtage minder is en het spoor minder zijdelingse kracht behoeft op te nemen. De verkanting is evenredig met het kwadraat van de snelheid en omgekeerd evenredig met de straal van de boog. Men past gewoonlijk een lagere verkanting toe dan bij de maximale snelheid hoort.