v.,
1. het verharden; het hard worden;
2. (-en), plaats waar of datgene waarmee iets verhard is;
3. verhard deel (van een weg). Voor de verharding kunnen verschillende materialen worden toegepast die in een of meer lagen kunnen worden aangebracht. De eenvoudigste vorm bestaat uit gespreid en ingewalst grind, steenslag of gebroken puin; thans uitsluitend nog toegepast voor zeer ondergeschikte wegen en paden voor landbouwen bosbouwverkeer. De verharding van stadswegen en -straten bestaat voor het merendeel nog uit een klinkerverharding. Bij de drukkere wordt uit oogpunt van onderhoudseconomie, lawaaien gladheidsbestrijding steeds meer overgegaan tot modernere verhardingsconstructies. Voor wegen buiten de bebouwde kom worden uitsluitend verhardingen van asfalt-of cementbeton (in België en/of koolwaterstofverharding) aangebracht. In Nederland heeft, in verband met de slechte ondergrond, de flexibele verharding van asfaltbeton meer toepassing gevonden dan de starre van cementbeton (m.n. in de BRD vrij veel aangebracht). Een asfaltbetonverharding wordt in Nederland gevormd door een onderlaag van met asfalt of cement gestabiliseerd zand, tussenlagen van grinden steenslagasfaltbeton en een deklaag van open, grofdicht of fijndicht asfaltbeton. In België worden meestal verhardingen van 50 % cementbeton met 50 % koolwaterstof aangebracht. De dikte van de onderscheiden lagen en de totale verharding wordt bepaald door de verkeersbelasting en de draagkracht van de ondergrond.