o. (-raten), fotografisch apparaat waarmee men dia’s en negatieven kan vergroten. Met een vergrotingsapparaat wordt een positief beeld gemaakt naar een negatief.
Het is een gespecialiseerd projectietoestel, dat in de praktijk verticaal staat.Het projectorgedeelte kan op en neer bewogen worden langs een verticale zuil voor het instellen van de gewenste afdrukgrootte op de horizontale grondplank. Het bestaat van boven af gerekend, uit:
1. het lampehuis met speciale vergrotingslamp (melkwitte sterk verstrooiende ballon);
2. a. de diffusor, een plaat sterk verstrooiend opaalglas, waardoor de belichtingstijd langer en het beeldcontrast minder is (‘zachter’ positief); of
b. de condensorlens: I. een enkele (zgn. halve condensor) met vlakke kant naar negatief gericht (kortere belichtingstijd, contrastwinst); of II. twee condensorlenzen met bolle zijden naar elkaar gericht (dubbele condensor, met nog groter contrast: calliereffect);
3. negatiefdrager;
4. instelbaar objectief, vaak automatisch scherp gesteld voor elke stand van het apparaat;
5. (vaak aanwezig) rood filter voor controle van de juiste plaats van het projectiebeeld en dat weggedraaid wordt voor het feitelijk belichten. Het calliereffect wordt maximaal bij gebruik van een speciale projectielamp met klein filament (zgn. puntbronverlichting). Voor de amateurfotografie zijn vergrotingsapparaten meestal ingericht voor een vast negatiefformaat (kleinbeeld, 6 cm x 6 cm). Het instellen van de belichtingstijden (grootte-orde 10 s) kan met de hand geschieden of b.v. doordat een instelbaar klokje de elektrische lamp aan-en uitschakelt. Voor kleurenfoto’s moet het toestel voorzien zijn van speciale kleurenfilters. fotografisch procedé.