Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vereniging

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het verenigen, samenvoegen, samensmelting: de van Nederland en België:
2. het samenkomen; punt van samenkomst: bij de van Maas en Waal;
3. lichaam gevormd door de aaneensluiting van een aantal personen ter bevordering van een (niet-commercieel) belang, met een bestuur en gebaseerd op statuten.

RECHT

In Nederland hebben sinds de invoering van het nieuwe BW (1976) alle verenigingen rechtspersoonlijkheid. Onbeperkte rechtsbevoegdheid hebben verenigingen waarvan de statuten zijn opgenomen in een notariële akte. Is dat niet het geval, dan bestaat slechts een beperkte rechtsbevoegdheid: wie namens zo'n vereniging een rechtshandeling pleegt, is naast de vereniging hoofdelijk aansprakelijk. Anders dan een stichting kent een vereniging - naast het bestuur - ook leden; de ledenvergadering beslist over het verenigingsbeleid. In België wordt de rechtspersoonlijkheid van verenigingen zonder winstoogmerk geregeld door de wet van 27.6.1922. De Rb. kan een vereniging ontbinden als zij haar verplichtingen niet meer kan nakomen, haar vermogen gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij is gesticht of ernstig inbreuk maakt op haar statuten, de wet of de openbare orde. sociologie.

De aaneensluiting voor alle mogelijke doeleinden in verenigingen is een verschijnsel van de moderne grootschalige samenleving. Zowel de aard van de vereniging met haar mogelijkheid de intensiteit van deelname zelf te bepalen, alsook de enorme keuze aan soorten verenigingen maakten haar bij uitstek geschikt als organisatievorm voor de op individualiteit en pluriformiteit bedachte moderne mens. De mate van saamhorigheid tussen de leden van een vereniging verschilt sterk. In b.v. weldadigheidsverenigingen is veelal geen sprake van groepsband; in sportclubs, studentenverenigingen e.d. kan de aaneensluiting daarentegen soms zeer hecht zijn. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de vereniging, m.n. op het terrein van de jeugdbeweging, ten dele plaats moeten maken voor lossere en minder formele verbanden, waarbij men zich op ad hoc-basis aansluit.

LITT. H.M.Jolles (red.) Verenigingsleven in Nederland (1965); H.M.Jolles, Sociologie van de participatie (1972).

< >