[Lat. ventus, wind], o. (-en),
1. terugslagklep in een lucht-of gasleiding, of een andere constructie in zo’n leiding die het gas in één richting doorlaat en in de andere richting tegenhoudt: het ventiel van een luchtband; van een ballon; sturend element voor het openen of sluiten van een of meer verbindingswegen in een pneumatische installatie ; (muziek)inrichting om in geluidgevende buizen en pijpen het instromen en ontsnappen van de lucht te regelen; de ventielen van een orgel; (techniek) inrichting om lucht of gas in te perken ten aanzien van een bepaalde grootheid ;
2. (bij blaasinstrumenten) doorboorde cilinder die neergedrukt kan worden waardoor de hoofdbuis verlengd en de toon verlaagd wordt: het ventiel van een hoorn.
In de pneumatiek worden de stuurventielen onderscheiden naar hun toepassing:
1. Bedieningsventielen besturen de directe voeding en ontluchting van pneumatische cilinders en zijn in de nabijheid daarvan geplaatst.
2. Commandoventielen dienen voornamelijk voor het inleiden van het met behulp van perslucht schakelen van andere besturingselementen, b.v. bedieningsventielen. Zij worden op de bedieningsplaats aangebracht.
3. Hulpventielen laten de lucht bepaalde wegen volgen en bevinden zich gewoonlijk tussen bedienings-en commandoventielen.
De constructie van stuurventielen kan in principe overeenstemmen met die van stuurschuiven. De plunjer is echter voorzien van o-ringen tegen luchtlekkage. Klepventielen bezitten een klep die af dicht op een zitting. Door een aangepaste vorm kan de stromingssnelheid nog beïnvloed worden. In schijfventielen wordt bij bediening een schijf verdraaid waarin een gat een doorgang kan vrijmaken. Ten behoeve van werkings-en aansluitschema’s wordt in de pneumatiek hetzelfde symbolensysteem gebruikt als in de hydrauliek (stuurschuif).
Een smoorventiel vermindert de druk van door een vernauwing stromend lucht of gas. Een snelheidsregelventiel heeft een doorlaat waarvan de grootte ingesteld kan worden. Een drukregelventiel dient om de druk achter het toestel op een bepaalde ingestelde waarde te houden, m.n. een lagere druk bij een drukreduceerventiel, terwijl een veiligheidsventiel de maximale waarde van de druk begrenst van het gebouw omdat het bij een hogere druk opent.